ECLI:NL:RBSGR:2006:AY4051

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 mei 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/7100 IB/PVV
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van goedkeurende beleidsregel door de Rechtbank 's-Gravenhage in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 mei 2006 uitspraak gedaan in een belastingkwestie tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.P.M. van Mieghem, en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003, waarbij eiseres een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.068 had opgegeven. Eiseres had een afschrijving van € 4.321 op haar inkomen in mindering gebracht, gebaseerd op de WOZ-waarde van haar pand, verhoogd met 20%. De inspecteur heeft echter een correctie aangebracht, waardoor het belastbare inkomen werd verhoogd tot € 50.068.

De rechtbank heeft zich gebogen over de uitleg van de goedkeurende beleidsregel van de Staatssecretaris van Financiën, die in het Besluit is opgenomen. Eiseres stelde dat zij recht had op de afschrijving zoals zij die had opgegeven, terwijl de inspecteur van mening was dat de goedkeurende beleidsregel niet in alle gevallen van toepassing was. De rechtbank oordeelde dat de uitleg van de inspecteur te beperkt was en dat de woorden 'ik keur voorzover nodig goed' in het Besluit niet uitsluiten dat de afschrijvingsbasis op een hoger bedrag kan worden gesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en bepaalde dat de belastingaanslag moest worden verminderd tot een belastbaar inkomen van € 48.607. Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die op € 805 werden vastgesteld, en werd het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van de juiste toepassing van goedkeurende beleidsregels en de rechten van belastingplichtigen in dergelijke situaties.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/7100 IB/PVV
Uitspraakdatum: 18 mei 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], kantoor [Q], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 29 augustus 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan eiseres voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzeke-ringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 50.068 (aanslagnummer [0000.00.000.0.00].
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2006.
Eiseres is daar verschenen bij haar gemachtigde mr. M.P.M. van Mieghem. Namens verweerder is verschenen mr. L.G.W.M. Kapel.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat haar uitspraak in de plaats van het vernietigde besluit treedt;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 48.607;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 805, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan eiseres dient te voldoen;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiseres betaalde griffierecht van € 37 vergoedt.
2. Gronden
Eiseres bezit alle aandelen van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V., gevestigd te [Z] (hierna: de BV). Eiseres heeft het pand [a-straat] (hierna: het pand), dat in eigendom aan haar en haar echtgenoot toebehoort, ter beschikking gesteld aan de BV.
Eiseres heeft voor het jaar 2003 aangifte inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen gedaan naar een inkomen uit werk en woning van € 48.607. Als afschrijving op het pand heeft zij een bedrag van € 4.321 op het inkomen in mindering gebracht. Als afschrijvings-basis heeft eiseres de WOZ-waarde van het pand (ƒ 777.000), verhoogd met 20%, dat is ƒ 932.400 (€ 423.105) in aanmerking genomen. Het afschrijvingspercentage heeft zij op 1 gesteld. Naar de mening van eiseres is deze afschrijving in overeenstemming met het Besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 9 maart 2001, nr. RTB2001/947M (hierna: het Besluit).
Bij de aanslagregeling heeft verweerder een correctie aangebracht. Verweerder is uitgegaan van een afschrijvingsbasis van € 374.370. Dit bedrag is de waarde die in een taxatierapport, dat in opdracht van eiseres aan haar is uitgebracht, aan het pand is toegekend. In de aangiften over de jaren 2001 tot en met 2003 is de afschrijving van het pand telkenmale € 487 te hoog gesteld. Verweerder heeft daarop het belastbare inkomen uit werk en woning voor het onderhavige jaar verhoogd met (3 x € 487 =) € 1.461 tot € 50.068.
In geschil is de juistheid van de correctie.
Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat zij te allen tijde voor de waardering van het pand mag uitgaan van het Besluit. Eiseres voldoet aan alle in het Besluit genoemde voorwaarden. De voorwaarde dat het Besluit niet geldt ingeval de waarde in het economische verkeer (hierna: WEV) uit andere gegevens kan worden afgeleid, wordt in het Besluit niet genoemd. Besluiten van de staatssecretaris werken asymmetrisch. Dit betekent dat de belastingplichtige een beroep op het Besluit kan doen als dat voor hem gunstig is, terwijl de goedkeuring in het Besluit relevantie mist in de situatie waarin de belastingplichtige bij de goedkeuring geen belang heeft.
Eiseres is voorts, voor het geval het Besluit niet van toepassing is, van mening dat alsdan de foutenleer eraan in de weg staat dat de afschrijvingen over de jaren 2001 en 2002 in het jaar 2003 kunnen worden gecorrigeerd.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de staatssecretaris heeft beoogd alleen voor die gevallen, waarin de waarden van onroerende zaken praktische problemen opleveren, een hanteerbare waarderingsmaatstaf vast te stellen. Vandaar dat in het Besluit de zinsnede 'ik keur voorzover nodig goed' is opgenomen. De redengeving van het Besluit is dan ook kostenbesparing en het voorkomen van discussie, niet om integraal af te wijken van de normale waarderingsregel, te weten de WEV. Indien, zoals in het onderhavige geval, de WEV bekend is, dient van die waarde te worden uitgegaan, met dien verstande dat indien de WEV hoger is dan de WOZ-waarde + 20%, de belastingplichtige niet gehouden is aan de WOZ-waarde + 20%.
Verweerder heeft zich ten slotte op het standpunt gesteld, dat de foutenleer niet alleen van toepassing is als te weinig is afgeschreven, maar ook indien te veel is afgeschreven. Het gaat immers om fouten die doorwerken in balanswaarderingen.
Het geschil spitst zich naar het oordeel van de rechtbank allereerst toe op de vraag op welke wijze de in het Besluit opgenomen zinsnede 'ik keur voorzover nodig goed' dient te worden uitgelegd. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.
Het Besluit bevat een goedkeurende beleidsregel, waaronder te verstaan is een door een bestuursorgaan binnen zijn bestuursbevoegdheid vastgestelde en behoorlijk bekend gemaakte regel omtrent de uitoefening van zijn beleid, die het bestuur op grond van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur bindt (vergelijk HR 28 maart 1990, nr. 25 668, BNB 1990/194). Een goedkeurende beleidsregel past niet in de omschrijving welke in artikel 1:3, vierde lid, van de Awb van de beleidsregel wordt gegeven, omdat de goedkeurende beleidsregel, anders dan de beleidsregel in de zin van artikel 1:3, vierde lid, van de Awb, een afwijking van de wet behelst, waaraan het bestuursorgaan jegens de belanghebbende is gebonden (vergelijk HR 12 april 1978, nr. 18 452, 18 464, 18 495, BNB 1978/135, 136 en 137).
Naar het oordeel van de rechtbank brengen de woorden 'ik keur voorzover nodig goed' in het Besluit tot uitdrukking dat de Staatssecretaris van Financiën rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat de in het Besluit opgenomen regel niet in alle door haar bestreken gevallen een goedkeurend karakter heeft. Er zijn kennelijk gevallen waarin de WEV, ook zonder dat het Besluit wordt toegepast, gelijk is aan de WOZ-waarde plus 20%. In die gevallen is de goedkeuring in het Besluit onnodig. Met de woorden 'ik keur voorzover nodig goed' wordt aangegeven dat de goedkeurende beleidsregel niet op de zo-even bedoelde gevallen ziet.
Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat de uitleg die verweerder aan de woorden 'ik keur voorzover nodig goed' geeft, te beperkt is. Worden deze woorden opgevat zoals hiervóór is aangegeven, dan is er geen grond om de afschrijvingsbasis op een lager bedrag te stellen dan door eiseres is bepleit. Derhalve is het gelijk aan eiseres en is het beroep gegrond. Hetgeen partijen overigens verdeeld houdt behoeft derhalve geen verdere bespreking.
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 805 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
Voor een veroordeling in de integrale kosten van de procedure onder toepassing van het bepaalde in artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht acht de rechtbank geen gronden aanwezig. Van bijzondere omstandigheden als bedoeld in voornoemd artikel 2 is de rechtbank niet gebleken. Als zodanig kan niet worden aangemerkt de omstandigheid dat verweerder het Besluit niet heeft toegepast, ondanks dat eiseres aan de voorwaarden van het Besluit voldeed. Ook overigens staat aan toekenning van de gevraagde veroordeling in de weg dat eiseres van de gemaakte kosten geen specificatie heeft overgelegd.
Deze uitspraak is gedaan op 18 mei 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. M.A.H. Strik, griffier.