ECLI:NL:RBSGR:2006:AY4182

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/3716 OB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring beroep inzake niet-ontvankelijkheid bezwaar omzetbelasting

In deze zaak heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de voldoening op aangifte van omzetbelasting voor het vierde kwartaal van 2003. Eiseres verzocht verweerder om de omzetbelasting, die zij aanvankelijk niet als verrekenbare voorbelasting in aanmerking had genomen, alsnog in aanmerking te nemen. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar niet tijdig is ingediend, gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 13 maart 2004, terwijl het bezwaarschrift pas op 29 oktober 2004 door verweerder is ontvangen. De rechtbank concludeert dat er geen verschoonbare termijnoverschrijding is en dat de beslissing van het Hof van Justitie in de zaak Charles en Charles-Tijmens niet leidt tot een andere conclusie. Het beginsel van formele rechtskracht staat in dit geval niet in strijd met het gemeenschapsrecht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 en dat zij de omzetbelasting tijdig op aangifte heeft voldaan. Eiseres heeft verzocht om een teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van € 27.501, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat verweerder de gevraagde teruggaaf niet met een beroep op het beginsel van formele rechtskracht kan onthouden. De rechtbank concludeert dat de eerste en tweede in geschil zijnde vragen in de door verweerder voorgestane zin moeten worden beantwoord, en dat het beroep ongegrond is.

De uitspraak is gedaan op 20 april 2006 en is openbaar uitgesproken door de rechters in tegenwoordigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/3716 OB
Uitspraakdatum: 20 april 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
de fiscale eenheid voor de omzetbelasting [X.] B.V. en [X.], gevestigd en kantoorhoudende respectievelijk wonende te [Y.], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst te [P.], verweerder.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Met dagtekening 26 januari 2004 heeft eiseres aangifte omzetbelasting gedaan voor het vierde kwartaal van 2003.
1.2. Bij brief van 28 oktober 2004, bij verweerder binnengekomen op 29 oktober 2004, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de voldoeningen op aangifte voor het vierde kwartaal van 2003 tot en met het vierde kwartaal van 2004 en verzocht haar een teruggaaf van omzetbelasting te verlenen ten bedrage van € 53.472. Bij brief van 9 mei 2005 heeft eiseres het bezwaarschrift nader gemotiveerd, waarbij zij het bedrag van de verzochte teruggaaf per kwartaal heeft gespecificeerd. De verzochte teruggaaf voor het vierde kwartaal van 2003 bedroeg € 27.501.
1.3. Bij besluit van 27 mei 2005 heeft verweerder het bezwaar met betrekking tot het vierde kwartaal van 2003 niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 30 mei 2005, ontvangen bij de rechtbank op 31 mei 2005, beroep ingesteld.
1.4. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 maart 2006 te 's-Gravenhage.
Eiseres is daar, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde].
1.6. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting, stelt de rechtbank als tussen partijen niet in geschil, de volgende feiten vast:
2.1. Eiseres is ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968.
2.2. Zij heeft gedurende de jaren 2003 en 2004 een woning laten bouwen. Aanvankelijk heeft eiseres de omzetbelasting die haar in verband met de bouw van de woning in rekening is gebracht, niet als verrekenbare voorbelasting in aanmerking genomen. In haar bezwaarschrift heeft eiseres verzocht deze voorbelasting alsnog in aanmerking te nemen.
2.3. Eiseres heeft het bedrag dat zij volgens haar aangifte over het vierde kwartaal van 2003 verschuldigd is, tijdig op aangifte voldaan.
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1e. heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk verklaard?
2e. indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: had verweerder niettemin een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht moeten maken en eiseres de gevraagde teruggaaf van omzetbelasting moeten verlenen?
3e. indien de eerste vraag ontkennend wordt beantwoord: dient verweerder eiseres de gevraagde teruggaaf van omzetbelasting te verlenen?
3.2. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van het bestreden besluit en verlening van een teruggaaf van omzetbelasting tot een bedrag van € 27.501.
3.3. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
3.4. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift (hierna: de bezwaartermijn) zes weken. Ingevolge artikel 22j, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR), voor zover hier van belang, vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die van de voldoening op aangifte.
4.2. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift de niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de AWR, voor zover hier van belang, is de belastingplichtige in gevallen waarin de belastingwet voldoening van in een tijdvak verschuldigd geworden belasting op aangifte voorschrijft, gehouden de belasting binnen één maand na het einde van dat tijdvak overeenkomstig de aangifte aan de ontvanger te betalen.
De termijn voor de voldoening op aangifte eindigt in het onderhavige geval derhalve op 31 januari 2004. Niet in geschil is dat eiseres de omzetbelasting die zij volgens de aangifte over het vierde kwartaal van 2003 is verschuldigd, tijdig op aangifte heeft voldaan. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is derhalve uiterlijk geëindigd op 13 maart 2004. Evenmin in geschil is dat het bezwaarschrift op 29 oktober 2004 door verweerder is ontvangen. Het bezwaarschrift is dus gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb niet tijdig ingediend.
4.4. Niet gebleken is dat zich omstandigheden hebben voorgedaan op grond waarvan tot verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding geconcludeerd kan worden.
4.5. Anders dan eiseres meent heeft de beslissing van het Hof van Justitie in de zaak Charles en Charles-Tijmens tegen de Staatssecretaris van Financiën (Hof van Justitie EG 14 juli 2005, nr. C-434/03, V-N 2005/35.18) niet tot gevolg dat verweerder haar de overschrijding van de bezwaartermijn niet langer kan tegenwerpen. In dit verband verwijst de rechtbank naar het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2005, nr. 37 690, V-N 2005/12.6.
4.6. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder haar de gevraagde teruggaaf van omzetbelasting niet met een beroep op het beginsel van formele rechtskracht kan onthouden omdat het communautaire recht, zoals dat met inachtneming van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Charles en Charles-Tijmens tegen de Staatssecretaris van Financiën dient te worden uitgelegd, zich tegen de toepassing van dit beginsel verzet. De rechtbank volgt eiseres niet in dit standpunt. Naar het oordeel van de rechtbank is het beginsel van de formele rechtskracht in een geval als het onderhavige niet in strijd met het gemeenschapsrecht (zie het arrest van de Hoge Raad, 21 maart 2001, nr. 36.281, BNB 2001/238).
4.7. Eiseres beroept zich op het gelijkheidsbeginsel omdat de Staatssecretaris van Financiën in enkele in het beroepschrift vermelde besluiten wel en in het onderhavige geval geen inbreuk heeft gemaakt op het beleid dat op onherroepelijk vaststaande aanslagen niet wordt teruggekomen. Dat beroep faalt, omdat naar het oordeel van de rechtbank geen sprake is van gelijke gevallen.
4.8. Gelet op het vorenoverwogene dienen de eerste en de tweede in geschil zijnde vraag in de door verweerder voorgestane zin te worden beantwoord. De derde in geschil zijnde vraag behoeft dan geen behandeling meer. Het beroep is ongegrond.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 20 april 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, mr. J.P.F. Slijpen en mr. G.J. Ebbeling in tegenwoordigheid van mr. I. Lampe-Selanno, griffier.