RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/5238 ENERPR
Uitspraakdatum: 12 april 2006
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[Bibliotheek], gevestigd te [Z], eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 13 juli 2005 op het bezwaar van eiseres tegen de aan haar opgelegde naheffingsaanslag regulerende energiebelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 6 januari 2003 en de daarbij op de voet van artikel 67f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) aan haar opgelegde vergrijpboete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2006.
Daar zijn verschenen namens eiseres K.J. Bastianen, H. Spaermon en H.P.M. Wildeboer en namens verweerder D. Scheerder en mr. A.A.H.M. Derks.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.1.Eiseres heeft over de jaren 2001 tot en met 2003 verzoeken tot teruggaaf van de regulerende energiebelasting (REB) als bedoeld in artikel 36l, elfde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) ingediend. Hierbij heeft zij gebruik gemaakt van de daarvoor bestemde formulieren. De op het formulier gestelde vraag of zij beschikt over notarieel verleden statuten heeft eiseres door het daarvoor bestemde hokje aan te kruisen steeds met ‘ja’ beantwoord. Verweerder heeft de verzoeken toegewezen.
2.2.Verweerder heeft een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de verleende teruggaven. Hierbij is geconstateerd dat eiseres niet beschikt over notarieel verleden statuten zoals genoemd in artikel 8ja Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag (Uitvoeringsregeling Wbm). Naar aanleiding van het onderzoek heeft verweerder over het onderhavige tijdvak een naheffingsaanslag opgelegd van € 20.231, alsmede bij beschikking een vergrijpboete van € 5.080.
2.3.In geschil is of de naheffingsaanslag en de vergrijpboete terecht aan eiseres zijn opgelegd. Eiseres beantwoordt deze vraag ontkennend en verweerder bevestigend.
2.4.1.Eiseres heeft aangevoerd dat zij als bibliotheek kwalificeert als een culturele instelling als bedoeld in artikel 36l, elfde lid, van de Wbm, en dat het ook strookt met de bedoeling van de wetgever om voor bibliotheken een teruggaaf van regulerende energiebelasting te realiseren. Het niet aan haar verlenen van een teruggaaf wegens het niet beschikken over notarieel verleden statuten is in strijd met het gelijkheidsbeginsel en derhalve in strijd is met artikel 26 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (hierna: IVBPR) en artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM). Ten aanzien van de boete heeft eiseres aangevoerd dat deze ten onrechte aan haar is opgelegd, omdat er sprake is van een pleitbaar standpunt.
2.4.2.Verweerder heeft de standpunten van eiseres gemotiveerd weersproken.
2.4.3.Voor een nadere toelichting op de standpunten van partijen en de gronden waarop zij die doen steunen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
2.5.Voor de jaren 2000 en 2001 luidden artikel 36l, elfde lid, van de Wbm respectievelijk artikel 8ja, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wbm – voor zover hier van belang – als volgt:
Artikel 36l, elfde lid, van de Wbm:
“Bij regeling van Onze Minister wordt de teruggaafregeling, bedoeld in het zevende lid, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, eveneens van toepassing verklaard op instellingen, die zich blijkens hun statuten de uitoefening ten doel stellen van activiteiten van maatschappelijke, sociale of culturele aard. Aan instellingen op het gebied van sport, gezondheidszorg en onderwijs wordt geen teruggaaf verleend. De teruggaaf wordt alleen verleend indien de instelling een niet aan de vennootschapsbelasting onderworpen dan wel daarvan vrijgestelde instelling is.”
Artikel 8ja, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wbm:
“De teruggaafregeling, bedoeld in artikel 36l, zevende lid, van de wet, is eveneens van toepassing met betrekking tot aardgas en elektriciteit, gebruikt in onroerende zaken die hoofdzakelijk in gebruik zijn bij een instelling als bedoeld in artikel 36l, elfde lid, eerste en derde volzin, van de wet, mits
a. de instelling beschikt over notarieel verleden statuten waaruit de doelstelling blijkt en deze desgevraagd worden overgelegd;
b. de feitelijke werkzaamheden van de instelling overeenkomen met de doelstelling en de instelling zulks ook verklaart;
c. de over te leggen eindfactuur op naam staat van de instelling die het verzoek om teruggaaf doet;
d. de instelling verklaart dat zij niet of slechts in beperkte mate werkzaam is op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs;
e. de instelling verklaart dat zij niet aan vennootschapsbelasting is onderworpen dan wel daarvan is vrijgesteld;
(…)”.
Met ingang van 1 januari 2002 luidt de tekst van artikel 36l, elfde lid, van de Wbm als volgt:
“De teruggaafregeling, bedoeld in het zevende lid, is onder bij regeling van Onze Minister te stellen nadere voorwaarden en beperkingen, eveneens van toepassing met betrekking tot aardgas en elektriciteit, gebruikt in onroerende zaken die hoofdzakelijk in gebruik zijn bij een charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende instelling, mits:
a. de instelling beschikt over notarieel verleden statuten waaruit de charitatieve, culturele, wetenschappelijke of het algemeen nut beogende doelstelling blijkt;
b. de feitelijke werkzaamheden van de instelling overeenkomen met de doelstelling;
c. de instelling niet of slechts in beperkte mate werkzaam is op het gebied van sport, gezondheidszorg of onderwijs;
d. de instelling niet aan vennootschapsbelasting is onderworpen dan wel daarvan is vrijgesteld;
e. de instelling beschikt over een eigen aansluiting.”
2.6.Vaststaat dat eiseres niet beschikt over notarieel verleden statuten als bedoeld in artikel 8ja, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wbm en (vanaf 2002) artikel 36l, elfde lid, van de Wbm. Anders dan eiseres meent, is het vereiste van notarieel verleden statuten een uitdrukkelijke voorwaarde voor het in aanmerking komen van teruggaaf van de onderhavige belasting (zie ook HR 24 juni 2005, nr. 40 182, BNB 2005/296c*). De rechtbank stelt vast dat eiseres niet voldoet aan het vereiste dat zij beschikt over notarieel verleden statuten.
2.7.Ten aanzien van het beroep van eiseres op schending van het gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank het volgende.
2.7.1.Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een door artikel 26 IVBPR en artikel 14 van het EVRM in verbinding met artikel 1 Protocol nr. 1 verboden ongelijke behandeling moet worden vooropgesteld dat deze Verdragen niet iedere ongelijke behandeling van gelijke gevallen verbieden, doch alleen die welke als discriminatie moet worden beschouwd omdat een objectieve en redelijke rechtvaardiging ervoor ontbreekt. Hierbij verdient opmerking dat aan de wetgever een zekere beoordelingsvrijheid moet worden gelaten bij de beantwoording van de vraag of gevallen voor de toepassing van deze Verdragen als gelijk moeten worden beschouwd, en of, in het bevestigende geval, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat om die gevallen niettemin in verschillende zin te regelen.
2.7.2.In de jaren 2000 en 2001 berustte de in artikel 8ja van de Uitvoeringsregeling Wbm neergelegde beperking van de teruggaafregeling tot onroerende zaken die hoofdzakelijk in gebruik zijn bij een instelling als bedoeld in artikel 36l, elfde lid, van de Wbm, mits de instelling beschikt over notarieel verleden statuten [..], op de in laatstgenoemd artikellid neergelegde bevoegdheid om bij ministeriële regeling voorwaarden en beperkingen te stellen. Ingaande 1 januari 2002 blijkt de in de vorige volzin genoemde beperking rechtstreeks uit artikel 36l, elfde lid, van de Wbm. Bij de beantwoording van de vraag of instellingen die niet beschikken over notarieel verleden statuten op één lijn moeten worden gesteld met instellingen die wel over dergelijke statuten beschikken, moet worden gelet op de strekking van de teruggaafregeling.
2.7.3.Uit de geschiedenis van de totstandkoming van voormeld artikel 36l, elfde lid, van de Wbm in samenhang met artikel 8ja van de Uitvoeringsregeling Wbm, respectievelijk uit artikel 36l, elfde lid, van de Wbm, valt op te maken dat het niet de bedoeling is dat alle instellingen die kwalificeren voor artikel 24, vierde lid, van de Successiewet 1956 ook gebruik kunnen maken van de teruggaafregeling. Dit geldt met name voor instellingen die al op andere wijze worden gecompenseerd voor de lastenverzwaring die het gevolg is van de REB. Te denken valt bijvoorbeeld aan instellingen op het gebied van sport, gezondheidszorg en onderwijs en overheidsinstellingen als gemeenten. Met name overheidsinstellingen zijn uitgesloten door de eis te stellen dat de instelling beschikt over statuten, die notarieel verleen moeten zijn.(Tweede Kamer, vergaderjaar 2001-2002, 28 014, nr. 3, blz. 25).
2.7.4.Gelet op de onder 2.7.3. vermelde strekking van de regeling heeft de wetgever naar het oordeel van de rechtbank de grenzen van de hem toekomende beoordelingsvrijheid niet overschreden door de onderhavige teruggaafregeling buiten toepassing te laten voor onroerende zaken die hoofdzakelijk in gebruik zijn bij een instelling als bedoeld in artikel 36l van de wet, die niet beschikt over notarieel verleden statuten. Van een in de wet opgenomen ongeoorloofde ongelijke behandeling is dan ook geen sprake.
2.7.5.Over eisers grief dat het merendeel van de bibliotheken in Nederland wordt gedreven in de vorm van een stichting en beschikken over notarieel verleden statuten, en derhalve wel recht hebben op teruggaaf van REB, kan de rechtbank zich niet uitlaten, omdat eiser zich daarmee richt tegen de Wet als zodanig. Artikel 11 van de Wet algemene bepalingen bepaalt immers dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.
2.8.Ten aanzien van de opgelegde boete overweegt de rechtbank het volgende.
2.8.1.Ingevolge artikel 67f, eerste lid, van de AWR, kan aan een belastingplichtige een vergrijpboete worden opgelegd indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald.
2.8.2.De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er sprake is van grove schuld bij eiseres. De rechtbank heeft daarbij met name acht geslagen op het feit dat eiseres bij de door haar ingediende verzoeken tot teruggaaf van REB steeds ten onrechte heeft aangegeven dat zij notarieel verleden statuten heeft door de vraag op het daarvoor bestemde formulier steeds met ‘ja’ te beantwoorden, terwijl uit de tekst van artikel 8ja, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Wbm en (vanaf 2002) artikel 36l, elfde lid, van de Wbm blijkt dat dat een expliciet vereiste is voor het recht op de teruggaaf.
2.8.3.De stelling van eiseres dat sprake is van een pleitbaar standpunt en dat de boete om die reden moet worden vernietigd treft geen doel. Zo er al sprake zou zijn van een pleitbaar standpunt, had eiseres dit niet middels een opzettelijk onjuist ingevuld verzoek maar op een andere wijze aan de belastingdienst moeten voorleggen. Verweerder heeft terecht gesteld dat eiseres door de door haar gevolgde handelwijze laakbaar heeft gehandeld. Dat er – wat daar overigens ook van zij – wellicht onduidelijkheid bestond over de statuteneis en dat eiseres uit een door de belastingdienst uitgegeven informatiefolder wellicht meent af te hebben kunnen leiden dat bibliotheken over het algemeen voldoen aan de voorwaarden voor een teruggaaf, doet hier niet aan af.
2.8.4.Dat degene die de formulieren voor eiseres invulde er kennelijk van is uitgegaan dat eiseres wel beschikte over notarieel verleden statuten, al dan niet doordat de Openbare Bibliotheek [Z] die onderdeel uitmaakt van eiseres wel dergelijke statuten heeft, brengt hierin geen verandering. Bij het doen van een verzoek tot teruggaaf van REB rust op eiseres de plicht om na te gaan of zij aan alle vereisten voldoet. Dat eiseres er ten onrechte van is uitgegaan dat zij wel over notarieel verleden statuten beschikte, komt voor haar risico.
2.8.5.Nu sprake is van grove schuld aan de zijde van eiseres, heeft verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 67f van de AWR, in samenhang bezien met de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998, de verzuimboete terecht vastgesteld op het belopen bedrag. De rechtbank acht de boete passend en geboden.
2.9.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.10.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 12 april 2006 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. K.M. Braun, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier.