ECLI:NL:RBSGR:2006:AY5748

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG 06/844
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R.J. Paris
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over de opzegging van een vervoersovereenkomst tussen een vereniging voor gehandicaptenvervoer en de gemeente Den Haag

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage werd behandeld, ging het om een kort geding tussen de Vereniging Taxi-Vervoer Gehandicapten (VTVG) en de Gemeente Den Haag. VTVG had gedurende 25 jaar het vervoer van gehandicapte leerlingen verzorgd, maar de gemeente had de overeenkomst opgezegd en de opdracht gegund aan Connexxion na een Europese aanbesteding. VTVG vorderde dat de gemeente de bestaande vervoersovereenkomst zou nakomen en het vervoer vanaf 21 augustus 2006 aan haar zou opdragen. De rechtbank heeft de vordering van VTVG afgewezen, oordelend dat de overeenkomst rechtsgeldig was opgezegd en dat de gehanteerde opzegtermijn niet onredelijk was. De voorzieningenrechter overwoog dat VTVG voldoende mogelijkheden had om de negatieve gevolgen van de opzegging te ondervangen, bijvoorbeeld door mee te dingen naar de aanbesteding of deze in rechte aan te vechten. De rechtbank concludeerde dat de gemeente niet in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur had gehandeld en dat de belangen van VTVG niet onevenredig waren geschaad. De kosten van het geding werden aan VTVG opgelegd, aangezien zij in het ongelijk was gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 8 augustus 2006,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 06/844 van:
de vereniging Vereniging Taxi-Vervoer Gehandicapten,
gevestigd te 's-Gravenhage,
eiseres,
procureur mr. R.M. van der Zwan,
tegen:
het openbaar lichaam de Gemeente Den Haag,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. E.L.H. van Erp,
advocaten mr. E.L.H. van Erp en mr. P.J. Stuijt te 's-Gravenhage.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 31 juli 2006 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1. Eiseres verzorgt sinds 25 jaar het vervoer van gehandicapte leerlingen van en naar (thans) de Mytylschool "De Piramide" in Den Haag (hierna: De Piramide). Het vervoer werd tot en met het schooljaar 2005/2006 uitgevoerd door 17 verschillende taxi-ondernemingen die zijn aangesloten bij eiseres.
1.2. Hieraan ligt ten grondslag een in november 1980 door eiseres en gedaagde ondertekende overeenkomst. De overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan op verzoek van één der partijen worden beëindigd met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden.
1.3. Gedaagde heeft op enig moment in 2005 samen met de gemeenten Leidschendam-Voorburg en Rijswijk besloten om al het leerlingenvervoer vanaf het schooljaar 2006/2007 Europees aan te besteden. Aankondiging daarvan vond plaats op 22 februari 2006.
1.4. Op een afscheidsfeest van de directeur van De Piramide in september 2005 is voormelde beslissing van gedaagde aan de orde geweest tijdens een gesprek waaraan ook enkele bestuursleden van eiseres hebben deelgenomen.
1.5. In een e-mail van 27 juli 2006 aan de procureur van gedaagde verklaart de adjunct-directeur van De Piramide onder meer:
"(...)
Zoals u weet ben ik als adj. directeur van de Mytylschool de Piramide in dienst van de gemeente Den Haag. In die functie ben ik, ook om praktische redenen, al jaren het vaste aanspreekpunt namens de Gemeente van de VTVG. Ik sprak in dat kader zeer regelmatig met de heren [A] en [B] (bestuursleden van de VTVG) die ook als taxichauffeur werkzaam zijn en regelde met hen alle lopende zaken betreffende het vervoer van en naar de Piramide.
Rond december 2005 heb ik de heren [A] en [B] (bestuursleden van de VTVG) mondeling op de hoogte gesteld van het feit dat in het kader van de Europese aanbesteding veranderingen binnen het leerlingenvervoer per augustus 2006 zouden plaatsvinden. Ik heb hen daarbij gewezen op de mogelijkheid op de aanbesteding in te schrijven. Ivm de specifieke doelgroep - lichammelijk gehandicapte leerlingen van 4 tot 20 jaar - , de noodzakelijke extra zorg, de hoge mate van kwaliteit die tot op heden door de chauffeurs van de vereniging geleverd werd, heb ik met de heren [A] en [B] afgesproken in belang van zowel de leerlingen, de school als ook de chauffeurs van de VTVG een poging te wagen binnen de Gemeente te bespreken of het vervoer van en naar de Piramide buiten de aanbesteding zou kunnen blijven dan wel als apart perceel binnen de aanbesteding opgenomen zou kunnen worden, zodat de VTVG dat vervoer kon blijven verzorgen.
Dit verzoek is vervolgens binnen de Gemeente besproken. In februari 2006 werd duidelijk dat de Gemeente niet bereid was dan wel gebonden aan de wettelijke voorschriften omtrent Europese aanbesteding tot een dergelijke constructie, heb ik de VTVG mede op verzoek van de heer [C] daarvan op de hoogte gesteld. Ik vond dat wel jammer want de relatie met de VTVG is altijd zeer prettig geweest. En vanuit het oogpunt van zorg voor onze leerlingen leverden de chauffeurs een produkt van hoge kwaliteit. Juist om die reden heb ik hen geinformeerd.
(...)"
1.6. Bij brief van 24 maart 2006 heeft eiseres naar aanleiding van voormelde aanbesteding gedaagde verzocht om uitleg waarom eiseres niet is geïnformeerd. Voorts is gedaagde verzocht de mogelijkheid te overwegen het huidige vervoer voor het schooljaar 2006/2007 te handhaven.
1.7. Op 3 april 2006 sloot de inschrijvingstermijn voor de aanbesteding. Eiseres heeft hierop niet ingeschreven. De opdracht voor het vervoer van en naar de Piramide voor het schooljaar 2006/2007 is (uiteindelijk) gegund aan Connexxion.
1.8. Bij brief van 27 juli 2006 heeft gedaagde de overeenkomst met eiseres, voorzover nodig, opgezegd tegen een opzegtermijn van drie maanden.
2. De vordering, de gronden daarvoor en het verweer
Eiseres vordert - zakelijk weergegeven - gedaagde op straffe van een dwangsom te veroordelen om de bestaande vervoersovereenkomst stipt en deugdelijk na te komen onder de huidige geldende financiële voorwaarden, meer in het bijzonder om het vervoer van en naar de Mytylschool "De Piramide" vanaf 21 augustus 2006 aan eiseres op te dragen.
Daartoe voert eiseres het volgende aan.
Gedaagde heeft eiseres tijdens het afscheidsfeest van de directeur van De Piramide meegedeeld er alles aan te zullen doen om het vervoer van en naar de Piramide buiten de Europese aanbesteding te houden. De VTVG heeft op deze mededeling vertrouwd. Groot was haar verassing toen zij uit de krant moest vernemen dat de opdracht was gegund aan een derde. Gedaagde handelt daardoor in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Gedaagde dient zich - meer nog dan een persoon - aan contracten en afspraken te houden.
De handelwijze van gedaagde schaadt de belangen van eiseres onevenredig. De 17 aangesloten ondernemers dreigen nu brodeloos te worden. Daarnaast worden de te vervoeren gehandicapte kinderen en hun ouders gedupeerd omdat velen, gezien de bijzondere aard van hun handicap, erg gehecht zijn geraakt aan hun chauffeur. Gedaagde heeft de ouders overigens nog niet ingelicht.
Gedaagde voert gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Ter afwering van de vordering heeft gedaagde aangevoerd dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar vorderingen, omdat niet gebleken is dat zij de statutair vereiste goedkeuring van haar algemene ledenvergadering geeft gekregen om gedaagde in kort geding te dagvaarden. Dit verweer treft geen doel, reeds omdat deze statutaire beperking, anders dan gedaagde heeft betoogd, slechts interne werking heeft en niet door derden kan worden ingeroepen (artikel 2:130 lid 3 Burgerlijk Wetboek). Eiseres kan derhalve worden ontvangen in haar vorderingen.
3.2. Eiseres legt aan haar vordering ten grondslag dat - kort gezegd - gedaagde bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat zij het vervoer van en naar De Piramide buiten de aanbesteding zou houden en de bestaande overeenkomst zou handhaven, welk vertrouwen gedaagde vervolgens heeft geschonden. De voorzieningenrechter kan eiseres hierin niet volgen. Overwogen wordt als volgt.
3.3. Uit het verhandelde ter zitting en de overgelegde stukken, waarvan met name de verklaring van de adjunct-directeur van De Piramide die door eiseres niet is weersproken, komt naar voren dat eiseres reeds in september 2005, doch in ieder geval in december van dat jaar, bekend is geraakt met een op handen zijnde aanbestedingsprocedure voor het leerlingenvervoer van en naar De Piramide. Dat eiseres zelf al het vermoeden had dat daardoor de bestaande overeenkomst op vrij korte termijn zou kunnen worden beëindigd, wordt bevestigd door haar (mondelinge) verzoek in die periode om het vervoer buiten de aanbesteding te houden. Voor de stelling van eiseres dat gedaagde daarbij het vertrouwen zou hebben gewekt dat dit verzoek zou worden ingewilligd, zijn voorshands geen overtuigende aanknopingspunten te vinden. De enkele toezegging van de adjunct-directeur van De Piramide dat hij een poging zou wagen het verzoek met gedaagde te bespreken is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende. Hoe dan ook, na in februari 2006 door deze adjunct-directeur te zijn ingelicht, moet eiseres hebben begrepen dat gedaagde niet op haar beslissing zou terugkomen, zo valt ook op te maken uit de brief van eiseres van 24 maart 2006. Overigens bestond kennelijk ook voldoende aanleiding deze brief rechtstreeks te richten aan de verantwoordelijke wethouder, terwijl eiseres voorheen - zoals te doen gebruikelijk - slechts communiceerde met de adjunct-directeur, die door gedaagde was aangewezen als contactpersoon voor het leerlingenvervoer in kwestie. Hoewel een explicietere opzegging van de bestaande overeenkomst (zoals die bij brief van gedaagde van 27 juli 2006 kennelijk zekerheidshalve werd gedaan) wenselijk en ook na een 25-jarige relatie correct zou zijn geweest, hadden de door de adjunct-directeur verstrekte mededelingen niet anders begrepen kunnen worden dan dat de bestaande overeenkomst tegen de aanvang van het schooljaar 2006/2007 werd opgezegd. Naar voorlopig oordeel heeft gedaagde de overeenkomst met eiseres dan ook in of omstreeks februari 2006 rechtsgeldig opgezegd. De gehanteerde opzegtermijn, die daarom meer dan de contractuele drie maanden bedraagt, wordt voorshands niet onredelijk geacht.
3.4. Op 24 maart 2006 was de inschrijvingstermijn voor de aanbesteding nog niet gesloten en kon eiseres dus nog meedingen naar de opdracht voor het vervoer of de aanbestedingsprocedure desgewenst in rechte aanvechten. Daarmee had zij dus nog voldoende mogelijkheden om de door haar gestelde negatieve gevolgen af te wenden. Dat zij deze niet heeft benut, komt voor haar rekening.
3.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering zal worden afgewezen.
3.6. Eiseres zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst af het gevorderde;
veroordeelt eiseres in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van gedaagde begroot op € 1.064,--, waarvan € 816,-- aan salaris procureur en € 248,-- aan griffierecht;
bepaalt dat indien niet binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis aan deze proceskostenveroordeling zal zijn voldaan, hierover wettelijke rente is verschuldigd;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J. Paris en uitgesproken ter openbare zitting van 8 augustus 2006 in tegenwoordigheid van de griffier.
mlh