ECLI:NL:RBSGR:2006:AY5818

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/535637-05
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Knol
  • A. de Bruijn
  • J. Krekel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen door accountant met grote contante bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 juli 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als accountant betrokken was bij het witwassen van een aanzienlijk geldbedrag. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van geld dat vermoedelijk afkomstig was uit misdrijven, waaronder belastingontduiking. De raadsman van de verdachte voerde aan dat zijn cliënt niet op de hoogte was van de herkomst van het geld en dat hij redelijkerwijs niet had hoeven vermoeden dat het om criminele opbrengsten ging. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat de verdachte, door in te gaan op het verzoek van een medeverdachte om een grote som contant geld te beheren, bewust de aanmerkelijke kans had aanvaard dat dit geld afkomstig was uit illegale activiteiten. De rechtbank overwoog dat de verdachte niet als initiatiefnemer van het witwassen kon worden beschouwd, maar dat hij wel in beperkte mate van het misdrijf had geprofiteerd. De rechtbank legde een taakstraf op van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was, aangezien er geen strafuitsluitingsgronden waren aangetoond. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 9, 14a (oud), 14b (oud), 14c, 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535637-05
's-Gravenhage, 14 juli 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1944 [geboorteplaats],
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 juni 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J.M. van Sloun, advocaat te Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Van der Leeuw heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Partiële nietigheid van de dagvaarding met betrekking tot feit 1 primair.
De rechtbank verklaart de inleidende dagvaarding nietig, voorzover deze betreft het tezamen en in vereniging met een ander of anderen plegen van het telastgelegde feit, nu het medeplegen niet nader feitelijk is uitgewerkt in de telastlegging.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Bewijsverweer.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat verdachte niet wist dan wel redelijkerwijs niet had behoeven te vermoeden dat de bewuste geldbedragen afkomstig waren uit de handel in verdovende middelen en/of ontduiking van belastingen, althans uit enig misdrijf, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair telastgelegde feit.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt.
Gelet op het feit dat de medeverdachte [medeverdachte] met een grote hoeveelheid contant geld bij verdachte aanklopte met het verzoek om het geld voor hem te beheren - hetgeen volgens de eigen verklaring van verdachte niet gebruikelijk was - terwijl deze medeverdachte, toen verdachte hem daar expliciet naar vroeg, geen inzage heeft willen verschaffen in zijn vermogenspositie, heeft verdachte, door op het verzoek van de medeverdachte in te gaan, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het geldbedrag afkomstig was uit belastingontduiking, althans uit enig misdrijf.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich in zijn hoedanigheid van accountant schuldig gemaakt aan het witwassen van een groot geldbedrag.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij er aldus aan heeft bijgedragen dat opbrengsten van misdrijven aan het zicht onttrokken worden en daaraan een schijnbaar legale herkomst wordt verschaft. Deze handelwijze vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
Omtrent de persoon van de verdachte is op 22 juni 2006 een rapport uitgebracht door psychiater R.J.H. Winter. De deskundige concludeert dat er bij betrokkene in de telastgelegde periode geen aanwijzingen waren voor een eventuele ziekelijke stoornis van de geestvermogens of een gebrekkige ontwikkeling hiervan. Geadviseerd wordt betrokkene dienaangaande als volledig toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige inzake de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het Voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, Regio [regio], d.d. 19 juni 2006.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op een Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 6 oktober 2005 betreffende verdachte.
De rechtbank is, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat hier een taakstraf van na te melden duur passend en geboden is, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf, die er tevens toe dient verdachte ervan te weerhouden zich wederom schuldig te maken aan een (soortgelijk) strafbaar feit.
Deze straf is lager dan de straf die aan medeverdachte [medeverdachte] wordt opgelegd, aangezien verdachte niet is te beschouwen als degene die het initiatief tot het witwassen heeft genomen en verdachte in beperkte mate van dit misdrijf heeft geprofiteerd.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a (oud), 14b (oud), 14c, 22c, 22d en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
WITWASSEN;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte te dier zake tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 180 (EENHONDERD TACHTIG) UREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 102 (EENHONDERD TWEE) UREN resteren;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf - na aftrek - niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 51 (EENENVIJFTIG) DAGEN;
in verzekering gesteld op : 3 oktober 2005,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 6 oktober 2005,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 11 november 2005;
veroordeelt de verdachte te dier zake voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Knol, voorzitter,
De Bruijn en Krekel, rechters,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 juli 2006.
mr Krekel is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen