ECLI:NL:RBSGR:2006:AY6217

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/535273-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Donker
  • A. van der Veen
  • J. Bergman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in inrichting voor stelselmatige daders na recidive en verslavingsproblematiek

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 augustus 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die in anderhalf jaar tijd een groot aantal strafbare feiten heeft gepleegd. De verdachte, die sinds 1988 stelselmatig met politie en justitie in aanraking is gekomen, is in de vijf jaren voorafgaand aan de bewezenverklaarde feiten ten minste driemaal onherroepelijk tot gevangenisstraf veroordeeld. De rechtbank overweegt dat het plegen van strafbare feiten sterk samenhangt met de verslavingsproblematiek van de verdachte. Gezien de ernst van de feiten en de recidivegevaar, legt de rechtbank de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD-maatregel) op. De rechtbank baseert deze beslissing op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikelen 24c, 36f, 38m, 38n, 38s, 45 (oud), 57, 63, 310, 317, 321 en 350. De verdachte is schuldig bevonden aan diefstal, poging tot diefstal, verduistering, vernieling en afpersing. De rechtbank legt de verdachte een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, met een tussentijdse beoordeling na een jaar. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen, die gedeeltelijk zijn toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partijen, waarbij de bedragen zijn vastgesteld op € 55,00 en € 200,00. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige niet ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/535273-06
's-Gravenhage, 11 augustus 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Haaglanden,
te Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 juli 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr G.G. Zwaal, advocaat te Katwijk aan Zee, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Van der Kallen heeft gevorderd dat aan verdachte terzake van de hem onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 primair telastgelegde feiten de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders wordt opgelegd.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij 1], tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 2] tot een bedrag van € 200,00 en tot niet-ontvankelijk verklaring van die benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 200,00, subsidiair 4 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2] voornoemd.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 6 primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair, 2, 3, 4, 5, en 6 subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Motivering van de op te leggen maatregel.
Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft in anderhalf jaar tijd een groot aantal strafbare feiten gepleegd, te weten de diefstal van een bromfiets en twee fietsen, verduistering van computerspellen, afpersing van een geldbedrag op de openbare weg, alsmede vernieling van een ruit.
Dit zijn vervelende feiten en de rechtbank rekent verdachte deze feiten, die naast schade veel overlast en ergernis hebben veroorzaakt bij de gedupeerden, dan ook ernstig aan.
De door verdachte begane feiten betreffen misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een hem betreffend Uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 27 april 2006, sedert 1988 stelselmatig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook blijkt hieruit dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de thans bewezen verklaarde feiten tenminste driemaal wegens misdrijf onherroepelijk tot een gevangenisstraf is veroordeeld.
De vrijheidsstraffen die verdachte in het verleden zijn opgelegd zijn reeds ten uitvoer gelegd.
De rechtbank overweegt dat, nu het door verdachte plegen van strafbare feiten sterk samenhangt met zijn verslavingsproblematiek, er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom misdrijven als de onderhavige zal plegen indien er voor deze problematiek geen oplossing wordt gevonden. De veiligheid van goederen is daarmee in het geding. De rechtbank zal daarom aan verdachte de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen.
De rechtbank zal hierbij overeenkomstig het rapport van Parnassia d.d. 21 juni 2006 aanbevelen dat deze maatregel in de eerste periode ten uitvoer wordt gelegd binnen de Penitentiaire Inrichting Haaglanden, locatie Zoetermeer, en dat verdachte in het tweede deel zal deelnemen aan het zorgprogramma dat na het onderzoek passend blijkt te zijn.
Teneinde de beëindiging van de recidive van de verdachte en het leveren van een bijdrage aan de oplossing van zijn problematiek alle kansen te geven en voorts ter optimale bescherming van de maatschappij, is het van belang dat voldoende tijd wordt genomen om de ISD-maatregel ten uitvoer te leggen. Daarom zal de rechtbank de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders opleggen voor de maximale duur van twee jaren en de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht daarbij niet in mindering brengen op de duur van die maatregel. De rechtbank ziet evenwel in de omstandigheid dat de wetgever niet de mogelijkheid heeft geboden om de maatregel, zou deze voor kortere duur worden opgelegd, indien nodig na verloop van tijd te verlengen, aanleiding om te bepalen dat voor het einde van een jaar een tussentijdse beoordeling als bedoeld in artikel 38s van het Wetboek van Strafrecht zal plaatsvinden. Alsdan kan worden bezien of voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel noodzakelijk is.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij 1], wonende [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 368,21.
Voorzover de vordering betrekking heeft op de schade aan de vork ad € 300,00, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien niet voldoende vast is komen te staan dat verdachte degene is geweest die deze schade aan de betreffende bromfiets heeft toegebracht. Eveneens zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn vordering voorzover die betrekking heeft op de opgevoerde post van € 13,21, reeds aangezien dit een rechtsbijstandsverzekering betreft die is afgesloten voor de datum van het bewezenverklaarde feit en derhalve niet gezegd kan worden dat deze kosten zijn gemaakt in verband met dit feit.
Deze vordering is voor het overige door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die gedeeltelijk eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering deels toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Ook [benadeelde partij 2], wonende [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 350,00.
De rechtbank zal deze benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding voor zover deze een bedrag van € 200,00 te boven gaat, aangezien de gestolen fiets tien jaar oud is. De rechtbank acht een bedrag van € 200,00 redelijk.
Ook deze vordering is door het bij het Voegingsformulier gevoegde bescheid gestaafd, terwijl die vordering, die gedeeltelijk eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 3 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering deels toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregelen.
Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 55,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1] en een bedrag groot € 200,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 38m, 38n, 38s, 45 (oud), 57, 63, 310, 317, 321 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij - gewijzigde - dagvaarding onder 6 primair telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair, 2, 3, 4, 5 en 6 subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair en 3:
DIEFSTAL, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 2:
POGING TOT DIEFSTAL;
ten aanzien van feit 4:
VERDUISTERING;
ten aanzien van feit 5:
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, VERNIELEN;
ten aanzien van feit 6 subsidiair:
AFPERSING;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
legt de verdachte op:
de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van TWEE JAREN;
bepaalt dat in deze zaak voor het einde van een jaar ter terechtzitting van deze rechtbank een tussentijdse beoordeling zal plaatsvinden omtrent de noodzaak van voortzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel en bepaalt dat de officier van justitie uiterlijk veertien dagen voor dat tijdstip de rechtbank bericht zal doen toekomen als bedoeld in artikel 38s, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe als na te melden en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan :
- [benadeelde partij 1], wonende [adres],
een bedrag van € 55,00,
- [benadeelde partij 2], wonende [adres],
een bedrag van € 200,00,
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] voornoemd voor het overige niet ontvankelijk zijn in de vorderingen tot schadevergoeding, en dat zij de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 55,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 1] en een bedrag groot
€ 200,00 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij 2];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 1 respectievelijk 4 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Donker, voorzitter,
Van der Veen en Bergman, rechters,
in tegenwoordigheid van Van den Bosch, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 augustus 2006.
mr Van der Veen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen