ECLI:NL:RBSGR:2006:AY6603

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 maart 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/81649
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Taalanalyse en contra-expertise in asielprocedure van een Burundese vreemdeling

In deze zaak stond de vraag centraal of de eiser, afkomstig uit Burundi, recht had op een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank te 's-Gravenhage behandelde de zaak op 13 maart 2006, waarbij de eiser, geboren in 1980, zijn aanvraag had ingediend op 15 december 2001. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op basis van twijfels over de geloofwaardigheid van het asielrelaas, dat onderbouwd werd door een taalanalyse. Deze analyse concludeerde dat de eiser niet afkomstig was uit Burundi, maar mogelijk uit Kenia of Somalië. De eiser voerde een contra-expertise aan die zijn Burundese afkomst ondersteunde, maar de rechtbank oordeelde dat de taalanalyses van de IND voldoende waren om de aanvraag te verwerpen.

De rechtbank benoemde een onafhankelijke deskundige om de taalanalyse te herzien, en deze deskundige bevestigde dat het accent van de eiser geen Burundees accent was. De rechtbank vond de rapporten van de deskundigen gedetailleerd en zorgvuldig, en concludeerde dat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat hij uit Burundi afkomstig was. De rechtbank oordeelde dat de IND terecht had geoordeeld dat de eiser geen aanspraak kon maken op een verblijfsvergunning op basis van artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. A.T. de Kwaasteniet, met mr. E. van Kerkhoven als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Assen
Vreemdelingenkamer
Regnr.: AWB 02/81649 BEPTDN S6
uitspraak: 13 maart 2006
U I T S P R A A K
inzake: [eiser],
geboren op [geboortedatum] 1980,
verblijvende te [woonplaats],
van Burundische nationaliteit,
IND dossiernummer: 0112.15.8018,
eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Ligtvoet-van Tuijn, advocaat te Dokkum,
tegen: DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde: mr. Meindertsma, ambtenaar ten departemente.
PROCESVERLOOP
Op 15 december 2001 heeft eiser een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend als bedoeld in artikel 28 Vreemdelingenwet 2000. Bij beschikking van 3 oktober 2002, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd.
Bij beroepschrift van 28 oktober 2002 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking. De griffier heeft de van verweerder ontvangen stukken aan eiser gezonden en hem in de gelegenheid gesteld nadere gegevens te verstrekken. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 10 juni 2004. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
Na de zitting is de rechtbank tot de conclusie gekomen dat het vooronderzoek niet volledig is geweest en heeft zij het onderzoek heropend. Tevens heeft zij een onafhankelijke deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek.
Openbare behandeling van het beroep heeft vervolgens plaatsgevonden ter zitting van 28 februari 2006. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
MOTIVERING
Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiser is afkomstig uit Burundi, behoort tot de Hutu bevolkingsgroep en hielp zijn vader op de markt bij de handel in schoenen. In maart 2001 werd eiser door een groep Tutsi’s die jaloers waren dat het goed ging met de handel van eiser en zijn vader met een mes in zijn been gestoken, waardoor hij het bewustzijn verloor. Op 7 november 2001 is eisers vader in zijn huis vermoord door zijn concurrenten van de markt, die behoorden tot de Tutsi bevolkingsgroep. De zus van eiser werd meegenomen. Eiser heeft zich onder het bed verstopt en toen de Tutsi’s weg waren is hij uit het huis gevlucht met de opbrengst van de markt. Eiser is naar [plaatsnaam] gebracht en heeft daar een kennis van hem ontmoet, genaamd [naam kennis]. Die heeft eiser met de boot naar Kigoma in Tanzania gebracht. Vervolgens is eiser met een vrachtwagen naar Dar es Salaam in Tanzania gereisd. Daar heeft eiser drie dagen verbleven alvorens hij met het vliegtuig naar Nederland is gevlogen.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat hij twijfelt aan de geloofwaardigheid van het relaas dat eiser naar voren heeft gebracht. Verweerder baseert dit standpunt op het rapport van een taalanalyse, dat op 23 juli 2002 door het Bureau Taalanalyse is verricht en waaruit blijkt dat eiser eenduidig niet afkomstig is uit Burundi. Mogelijk is eiser afkomstig uit het zuiden van de Kivu-provincie in de Democratische Republiek Congo en behoort hij tot de Banyamurenge-groep. Nu met behulp van de taalanalyse de geloofwaardigheid van zijn verklaringen inzake de identiteit en nationaliteit ernstig is aangetast, kan eveneens niet langer geloof worden gehecht aan zijn verklaring dat hij vanwege zijn afkomst problemen heeft ondervonden in het door hem gestelde land van herkomst.
Eiser stelt zich op het standpunt dat hij wel afkomstig is uit Burundi en legt een contra-expertise over van een analist, die stelt dat hij meerdere jaren Swahili heeft gestudeerd en langdurig heeft gewoond en gewerkt in verschillende landen van Oost-Afrika en sedert enkele jaren werkzaam is als tolk Swahili. De analist komt tot de conclusie dat eiser zeer waarschijnlijk afkomstig is uit Burundi. In de beschrijving van de spraak van eiser stelt de analist dat eiser tijdens het gesprek Swahili vermengt met Kirundiwoorden en dat hij geen Swahiliwoorden van Engelse oorsprong gebruikt. Voorts gebruikt de vreemdeling i- als prefix voor persoonlijke voornaamwoorden voor alle personen enkel- en meervoud hetgeen in het Kirundi wel gangbaar is. Het veelvuldige gebruik van Kirundiwoorden en -uitdrukkingen en enkele woorden in het Frans duidt op een Burundese herkomst.
Naar aanleiding van deze contra-expertise heeft verweerder het Bureau Taalanalyse om een reactie gevraagd. Dit bureau heeft de opname door een tweede analist laten analyseren, die een reactie heeft gegeven. Gelet op de inhoud van deze analyse ziet verweerder geen aanleiding om de beslissing van 3 oktober 2002 te herzien.
In deze tweede taalanalyse komt de analist tot de conclusie dat de vreemdeling niet herleidbaar is tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi maar mogelijk uit Kenia of Somalië komt. De analist baseert dit op de omstandigheid dat de vreemdeling Swahili spreekt, niet zoals het gangbaar is in Burundi maar mogelijk zoals het voorkomt in bepaalde gebieden van Kenia of Somalië. Voorts hebben de gebruikte Kirundese woorden ook geen Burundese tongval.
Voorts komt het verschijnsel dat er na alle persoonlijke voornaamwoorden meteen de klank “i” volgt voor in bepaalde Keniaanse gebieden en in Somalië.
Als reactie daarop heeft degene, die de contra-expertise heeft uitgevoerd, gesteld dat de uitspraak van het Swahili eenduidig niet te herleiden is tot Kenia en Somalië. Voorts is de i-prefix niet bekend in Kenia en Somalië maar wel onder Swahili sprekers uit Burundi. Bijna alle Swahili sprekende Burundese vluchtelingen (met status) in Nederland gebruiken deze i-prefix regelmatig tijdens de vele gesprekken die de analist stelt te hebben getolkt. Voorts heeft deze aangegeven dat in de contra-expertise bewust wordt gesproken dat het ’zeer waarschijnlijk’ is dat eiser afkomstig is uit Burundi en niet ’eenduidig’ omdat dit wetenschappelijk onverantwoord wordt gevonden.
Na de eerste zitting in dit beroep op 10 juni 2004 heeft de rechtbank besloten het onderzoek te heropenen en een deskundige te benoemen voor een onafhankelijk taalonderzoek.
De rechtbank heeft partijen verzocht haar te adviseren omtrent de keuze van een onafhankelijke deskundige.
Bij brief van 9 augustus 2004 is aan de rechtbank bericht dat de keus is gevallen op prof. Philippe Ntahombaye van de universiteit van Burundi te Bujumbura.
De rechtbank heeft vervolgens de band met de opname van de taal van eiser vergezeld van de deskundigenopdracht aan deze deskundige gezonden. Prof. Ntahombaye heeft de opdracht doorgegeven aan dr. D. Bukuru, professor in de linguistiek en antropologie aan de universiteit van Burundi, omdat deze gelet op zijn goede kennis van het Swahili beter in staat is om de onderhavige zaak te beoordelen. Partijen hebben in januari 2005 aangegeven dat zij ermee instemmen dat dr. Bukuru als deskundige wordt benoemd.
De deskundige heeft een rapport, gedateerd 1 augustus 2005, aan de rechtbank gezonden.
In zijn rapport heeft de deskundige aangegeven dat de analyse van het Swahili dat eiser spreekt aantoont, dat zijn accent geen Burundees accent is. De weinige elementen uit de Kirundische taal en uit de Burundese cultuur die we terugvinden in het verhaal van eiser lijken afkomstig te zijn van informatie die iemand hem zou hebben gegeven die de Burundese taal en cultuur kent. Eiser zou deze informatie uit zijn hoofd hebben geleerd, echter zonder de taalkundige en culturele aspecten ervan goed te begrijpen, aldus de deskundige.
Als reactie op dit deskundigenrapport is door eiser aangegeven dat de kwaliteit van de opname zodanig slecht is dat daaraan geen conclusies kunnen worden verbonden. Tevens is aangevoerd dat de naam van eiser niet bekend had mogen worden bij de deskundige en dat, nu dit wel is gebeurd, aan hem een verblijfsvergunning moet worden verstrekt.
Verweerder heeft aangegeven dat de conclusies van de deskundige geheel overeenkomen met de rapporten van de door verweerder ingeschakelde taalanalisten die concluderen dat eiser eenduidig niet herleidbaar is tot de spraak- en cultuurgemeenschap van Burundi.
Ter zitting is namens eiser nog het standpunt ingenomen dat aan eiser bij wijze van schadevergoeding een verblijfsvergunning moet worden verstrekt, nu zijn naam in Burundi bekend is geworden.
Beoordeling van het beroep
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich voor wat betreft zijn conclusie dat het asielrelaas niet geloofwaardig wordt bevonden uitsluitend baseert op de uitkomsten van het rapport taalanalyse.
Tussen partijen is in geschil of verweerder gelet op alle feiten en omstandigheden, waaronder het op verzoek van de rechtbank uitgebrachte deskundigenbericht, zijn besluit kon baseren op de conclusies uit het op verzoek van verweerder uitgebrachte rapport taalanalyse.
De minister komt met het aanbieden van de mogelijkheid van een taalanalyse de desbetreffende vreemdeling tegemoet in de voldoening aan de op hem rustende last om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, in het geval twijfel gerezen is over de gestelde identiteit en nationaliteit, waaronder in voorkomende gevallen begrepen de stamafkomst of de plaats van herkomst. Wanneer de taalanalyse deze twijfel niet wegneemt, kan de vreemdeling deze door het laten verrichten van een contra-expertise alsnog trachten weg te nemen. Hiertoe kan hij, indien hij van mening is dat de analyse onvolkomenheden bevat, de band waarop het gesprek ten behoeve van de taalanalyse is opgenomen door een zelf gekozen onafhankelijke deskundige laten beoordelen en zo nodig van commentaar laten voorzien.
Verweerder mag bij de besluitvorming op de asielaanvraag van de juistheid van het rapport van de taalanalyse uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
De rechtbank stelt in dit verband vast dat door eiser bij de gronden van het beroep een contra-expertise in het geding is gebracht die de conclusie van de op verzoek van verweerder verrichte taalanalyse niet onderschrijft.
Verweerder heeft vervolgens een tweede analist de geluidsopname laten analyseren, die de conclusie van de eerste analist steunt.
De deskundige die de contra-expertise heeft verricht heeft vervolgens gereageerd op deze tweede analyse, en heeft gemotiveerd aangegeven bij zijn eerder ingenomen standpunt te blijven. Deze deskundige heeft eisers gemachtigde verder verzocht uit privacy overwegingen zijn personalia niet bekend te maken.
Gelet op de inhoud van de rapporten van de contra-expertise en nu verweerder naar aanleiding van de contra-expertise een tweede analist heeft ingeschakeld en pas daarna het standpunt heeft ingenomen dat de deskundigheid van de door eiser ingeschakelde expert onvoldoende vast staat, ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding de verrichte contra-expertise niet bij de beoordeling te betrekken.
Voor wat betreft die beoordeling stelt de rechtbank vast dat de door verweerder benoemde taalanalisten van het Bureau Taalanalyse weliswaar beiden tot conclusie komen dat eiser niet eenduidig te herleiden valt tot de spraak- en cultuurgemeenschap binnen Burundi, maar van mening verschillen over het antwoord op de vraag waar eiser mogelijk wel vandaan komt. De eerste taalanalist stelt dat eiser mogelijk afkomstig is uit het zuiden van de Kivu-provincie in de DRC. De tweede taalanalist geeft aan dat eiser waarschijnlijk uit Somalië of uit Kenia stamt. Voorts verschillen de conclusies, die worden getrokken naar aanleiding van de i-prefix bij persoonlijke voornaamwoorden, die volgens de taalanalist voorkomt in bepaalde Keniaanse gebieden en in Somalië en die volgens de analist, die de contra-expertise heeft uitgevoerd, juist kenmerkend is onder Swahilisprekers uit Burundi. Verder is er verschil van mening over de vraag of de uitspraak van het Swahili eenduidig niet te herleiden valt tot Kenia of Somalië.
Onder deze omstandigheden heeft de rechtbank het aangewezen geacht om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Partijen hebben daarin toegestemd en hebben de rechtbank geadviseerd over de vraag welke deskundige zou moeten worden ingeschakeld.
De rechtbank ziet voldoende aanleiding de analyse van de onafhankelijke deskundige te volgen. Het rapport is zeer uitgebreid en gedetailleerd en is zorgvuldig tot stand gekomen. De conclusie van de deskundige vloeit bovendien logisch voort uit de verrichte analyse en de gebezigde overwegingen. Ondanks het feit dat de bandopname wellicht niet gemakkelijk was te beluisteren, heeft de deskundige een gedocumenteerde vergelijking kunnen maken tussen het Swahili zoals dat door eiser wordt gesproken en het Swahili zoals dat normaliter in Burundi wordt gesproken.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij uit Burundi afkomstig is, zodat geen waarde kan worden gehecht aan hetgeen - vanuit de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en afkomst - voor het overige door hem is verklaard. Verweerder heeft derhalve kunnen oordelen dat eiser geen aanspraak heeft op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, Vw 2000.
Hetgeen overigens namens eiser is aangevoerd, kan daaraan niet afdoen.
Met betrekking tot de stelling van eiser dat hem een verblijfsvergunning moet worden verstrekt omdat zijn naam bij de autoriteiten van Burundi bekend is geworden overweegt de rechtbank het volgende.
Inderdaad heeft de rechtbank de naam van eiser niet voor de deskundige geheim gehouden, hetgeen de rechtbank betreurt. Nog daargelaten dat het realiteitsgehalte van de hierdoor ontstane vrees van eiser moeilijk kan worden ingeschat, kan dit echter niet tot vernietiging van het bestreden besluit leiden of anderszins tot honorering door de rechtbank in deze procedure van een vordering van eiser. Naar het oordeel van de rechtbank zal eiser een vordering hieromtrent eventueel separaat aanhangig moeten maken.
Het beroep is derhalve ongegrond.
Voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
Beslist wordt als volgt.
BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC te ’s-Gravenhage. In gevolge artikel 85 Vw 2000 dient het beroepschrift één of meer grieven tegen de uitspraak te bevatten. Artikel 6:6 Awb is niet van toepassing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T. de Kwaasteniet, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2006 in tegenwoordigheid van mr. E. van Kerkhoven als griffier.
Afschrift verzonden: