Voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
Reg. nr. AWB 06/4424 VEROR
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:84
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[verzoeker], h.o.d.n. [bel- en internetwinkel], wonende te [woonplaats], verzoeker,
ten aanzien van het besluit van 27 maart 2006 van De Burgemeester van Gouda, verweerder, waarbij verzoeker is gelast zijn bel- en internetwinkel [bel- en internetwinkel] voor het publiek te sluiten en gesloten te houden, bij gebreke waarvan verzoeker een dwangsom verbeurt van € 500,-- per dag met een maximum van € 20.000,--.
Namens verzoeker is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Tevens is de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek om een voorlopige voorziening is behandeld ter zitting van 17 augustus 2006.
Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. J.A. Cenijn, advocaat te Woerden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door J. Verweij en mr. A.J. Blankert.
Beoordeling van het verzoek om een voorlopige voorziening
Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
Verweerder heeft aan zijn besluit ten grondslag gelegd dat verzoeker in strijd met artikel 2.3.1.2 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) heeft gehandeld, nu hij niet beschikt over een op grond van artikel 2.3.1.1 APV vereiste exploitatievergunning.
Ingevolge artikel 2.3.1.2, eerste lid, APV is het verboden een inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
Ingevolge artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, APV wordt onder inrichting (van vermakelijkheid) verstaan: alle al dan niet openbaar toegankelijke lokaliteiten, open plaatsen, tuinen of gedeelten daarvan, zomede de daaraan grenzende en de daarmee in verbinding staande vertrekken, die niet uitsluitend als woning of winkel worden gebruikt, voor zover daar tegen vergoeding enigerlei eet- en/of drinkwaren of rookwaren voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, dan wel regelmatig en/of op gezette tijden amusement of ontspanning wordt geboden. Hieronder zijn in elk geval begrepen cafés, restaurants, koffie- en theehuizen, discotheken, bowling- c.q. kegelcentra, bioscopen, theaters, sportkantines, sociëteiten, clublokalen en verenigingsgebouwen.
Op 1 januari 2006 is de Handhavingsstrategie Gouda voor belwinkels en internetbedrijven in werking getreden, waarin regels zijn vastgelegd waaraan de exploitanten van de in Gouda gevestigde bel- en internetwinkels zich moeten houden. Het gebruik van internet wordt gezien als een vorm van vermaak en/of ontspanning. Een onderneming die naast bellen ook internetfaciliteiten aanbiedt is op grond van artikel 2.3.1.2 van de APV verplicht een exploitatievergunning te hebben.
Verzoeker betwist dat voor de exploitatie van zijn bel- en internetwinkel een vergunning nodig is. Hij wijst erop dat in zijn inrichting geen eet- en/of drinkwaren voor directe consumptie tegen vergoeding worden bereid en/of verstrekt en evenmin regelmatig en/of op gezette tijden amusement of ontspanning wordt geboden. Voorts heeft hij gesteld dat zijn internetbedrijf met name is gericht op het verschaffen van de mogelijkheid tot het via internet verkrijgen van informatie en/of communicatie en niet zozeer op vermaak of ontspanning. Verzoeker is dan ook van mening dat zijn inrichting niet valt onder de omschrijving van inrichting (van vermakelijkheid) als bedoeld in artikel 2.3.1.1, eerste lid, onder a, APV.
Ondanks dat verzoeker van mening is dat zijn bel- en internetwinkel niet vergunningplichtig is, heeft hij uiteindelijk toch een vergunning aangevraagd voor de exploitatie van [bel- en internetwinkel]. Omdat de verwachting bestond dat er een exploitatievergunning zou worden verleend, is het verzoek om een voorlopige voorziening in afwachting van de beslissing op de aanvraag aangehouden. Nu verweerder bij brief van 13 juli 2006 aan verzoeker heeft meegedeeld voornemens te zijn de exploitatievergunning te weigeren, heeft de voorzieningenrechter aanleiding gezien het verzoek om een voorlopige voorziening alsnog in behandeling te nemen. Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker een voldoende spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening, nu hij als gevolg van het besluit van verweerder zijn bel- en internetwinkel heeft moeten sluiten en sindsdien verstoken is van het inkomen dat hij met dit bedrijf verwierf.
Verweerder kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat het bezwaarschrift van verzoeker niet-ontvankelijk moet worden verklaard wegens het niet tijdig aanvullen van de gronden. Gelet op de ontvangstbevestiging die de bezwaarschriftencommissie aan verzoeker heeft verzonden moet het ervoor worden gehouden dat het aanvullend bezwaarschrift op 7 juni 2006 - dus tijdig - is ingediend. Overigens was verweerder al eerder bekend met de aanvullende gronden, nu op 24 mei 2006 het verzoek om voorlopige voorziening naar verweerder is gefaxt.
Het betoog van verweerder dat internetten vooral een moderne vorm van vrijetijdsbesteding is en daarmee een vorm van vermaak of ontspanning wordt wel onderschreven. De activiteiten van een internetbedrijf bestaan immers ook uit het bieden van gelegenheid tot chatten en het doen van spelletjes. Niet aannemelijk is dat de in verzoekers inrichting geplaatste computers uitsluitend voor educatieve doeleinden worden gebruikt, zoals het geven van cursussen. Uit de folder van[bel- en internetwinkel], die - zo is ter zitting gebleken - nog steeds voor het raam van de inrichting hangt, blijkt dat aan bezoekers gelegenheid wordt geboden om te chatten. Verder is ook uit waarnemingen in de periode van november 2005 tot en met april 2006 gebleken dat verzoekers inrichting zich niet van de andere in Gouda gevestigde internetbedrijven onderscheidt. Verweerder heeft dan ook mogen aannemen dat [bel- en internetwinkel] een inrichting (van vermakelijkheid) is waarvoor een exploitatievergunning is vereist.
Uit de stukken blijkt dat de exploitanten van alle bel- en internetwinkels in Gouda bij brief 8 december 2005 op de hoogte zijn gesteld van het nieuwe beleid en de gelegenheid is geboden om vóór 1 januari 2006 een exploitatievergunning aan te vragen. Nu verzoeker, ondanks meerdere aanschrijvingen, geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid het internetgebruik te legaliseren, heeft verweerder in redelijkheid kunnen besluiten verzoeker een last onder dwangsom op te leggen.
Het voorgaande in aanmerking genomen moet naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter worden verwacht dat het bestreden besluit na heroverweging in bezwaar stand zal houden. Het verzoek om een voorlopige voorziening komt dan ook niet voor inwilliging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gegeven door mr. C.C. Dedel - van Walbeek, als voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 24 augustus 2006, in tegenwoordigheid van de griffier M. van Vlodrop.