ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7851

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
184495
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige omgangsregeling en gezag tussen ouders na eerdere mislukte begeleide omgang

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 juni 2006 een beschikking gegeven in een geschil tussen een moeder en een vader over de omgangsregeling met hun minderjarige kind, geboren in 2000. De moeder, die op een geheim adres woont, heeft in het verleden onvoldoende meegewerkt aan begeleide omgangsregelingen, wat heeft geleid tot een conflict tussen de ouders. De rechtbank heeft eerder, op 23 december 2004, een beslissing aangehouden en de raad voor de kinderbescherming verzocht om te rapporteren en te adviseren over de omgangsregeling. De raad heeft in zijn rapport van 27 februari 2006 geadviseerd om een voorlopige omgangsregeling van één dagdeel per veertien dagen vast te stellen, waarbij het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige gehandhaafd blijft.

De rechtbank heeft de moeder in de gelegenheid gesteld om een voorstel te doen voor de omgangsregeling, maar de vader heeft aangegeven dat hij niet instemt met het voorgestelde onderzoek door de raad en de opstart van de omgang bij het Omgangshuis. De rechtbank heeft besloten om een voorlopige omgangsregeling vast te stellen, waarbij de minderjarige op specifieke data bij de vader zal zijn. De moeder is verplicht om de minderjarige tijdig naar de afgesproken plaats te brengen en de rechtbank heeft de regeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag over de minderjarige afgewezen, omdat er geen feiten zijn die dit zouden rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook een informatie- en consultatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder de vader op de hoogte moet houden van de ontwikkeling van de minderjarige. De behandeling van de verzoeken met betrekking tot de omgangsregeling is aangehouden tot 1 januari 2007, waarbij partijen uiterlijk twee weken voor die datum hun standpunten moeten indienen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
rekestnummer: FA RK 02-4648
zaaknummer: 184495
datum beschikking: 28 juni 2006
BESCHIKKING op het op 29 juli 2002 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de moeder,
wonende op een geheim adres in het arrondisement [woonplaats],
procureur: mr. T. van den Bout.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de vader,
wonende te [woonplaats],
procureur: voorheen mr. M.A. Koot,
thans mr. W.N. Sardjoe.
PROCEDURE
De rechtbank heeft laatstelijk bij beschikking van 23 december 2004 iedere verdere beslissing op het verzoek van de vrouw betreffende de gezagsvoorziening en de omgangsregeling aangehouden. Bij voornoemde beschikking is de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) verzocht om te rapporteren en te adviseren en om de omgang te initiëren bij het omgangshuis tussen de vader en de minderjarige [minderjarige kind ], geboren op [geboortedatum] 2000 te
[geboorteplaats], zulks nadat de moeder ter terechtzitting van 2 december 2004 uitdrukkelijk had verklaard daaraan mee te zullen meewerken.
De rechtbank heeft wederom kennis genomen van de stukken waaronder thans ook:
- het rapport en advies ontvangen van de raad te 's-Gravenhage d.d. 27 februari 2006, kenmerk 214896, met de volgende bijlagen:
1. de eindrapportage van het Omgangshuis [woonplaats] d.d. 11 november 2005;
2. de brief van de moeder aan het Omgangshuis [woonplaats] d.d. 29 oktober 2005;
- het zelfstandige verzoekschrift van de man, ingekomen op 10 maart 2006, met het verzoek:
- te bepalen dat de vrouw haar onvoorwaardelijke medewerking zal verlenen aan de door de rechtbank op te leggen omgangsregeling, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 500,--, althans een door de rechtbank redelijk geacht bedrag, voor elke keer dat de vrouw in gebreke blijft om aan de beschikking te voldoen;
- vast te stellen een informatie- en consultatieregeling waarbij de vader (eventueel schriftelijk) door de moeder wordt geïnformeerd en geconsulteerd bij iedere relevante gelegenheid die zich met betrekking tot de minderjarige voordoet, althans per kwartaal, althans vast te stellen een door de rechtbank redelijk geachte regeling;
- een en ander uitvoerbaar bij voorraad.
Op 31 mei 2006 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: partijen met hun procureurs alsmede mevrouw [A] namens de raad.
Na de terechtzitting heeft de rechtbank ontvangen:
- het faxbericht d.d. 7 juni 2006 van de zijde van de vrouw;
- het faxbericht d.d. 21 juni 2006 van de zijde van de man.
BEOORDELING
De rechtbank handhaaft hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
De raad adviseert in zijn rapport van 27 februari 2006 om een voorlopige omgangsregeling voor zes maanden vast te stellen tussen de vader en de minderjarige van 1 dagdeel van 4 uur per veertien dagen, alsmede om het gezamenlijk ouderlijk gezag over de minderjarige te handhaven.
De raad heeft daartoe overwogen dat er in de periode van oktober 2002 tot en met september 2005 feitelijk vijf contacten hebben plaatsgevonden tussen de vader en de minderjarige, welke contacten door de aanwezige begeleiding als positief zijn beschreven. De raad is van mening dat de omgang van de minderjarige met de vader in het belang van de minderjarige moet worden geacht. In het geval er sprake is van nadeel voor de minderjarige, voortkomend uit de omgang met zijn vader, meent de raad dat dit wordt veroorzaakt door de opstelling van de moeder. De raad merkt in dit verband op dat de moeder de vader geen enkele plaats lijkt te willen geven in het leven van de minderjarige, dat haar afwijzende opstelling ten aanzien van de vader niet is gebaseerd op concrete ervaringen uit de afgelopen drie jaar en dat zij door deze opstelling de minderjarige ernstig benadeelt.
De raad merkt verder op dat er in de periode van 2003 tot heden geen feiten zijn aangereikt die wijzen op een slechte of afkeurenswaardige vertolking door de vader van het ouderlijke gezag over de minderjarige. De raad is van mening dat er geen grond is om het gezamenlijk ouderlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag door de moeder.
De moeder is het niet eens met het rapport en advies van de raad. Zij stelt dat het vertrouwen in de vader ernstig is geschaad na een incident in augustus 2001, waarbij zij volgens afspraak de minderjarige voor een omgangscontact naar de vader had gebracht, doch deze vervolgens op het afgesproken eindtijdstip weigerde om de minderjarige aan haar mee terug te geven. De conflict-situatie met de vader duurt nog steeds voort en er vindt geen enkele communicatie tussen partijen plaats. Zij heeft te kennen gegeven dat zij thans bereid is om - wederom - mee te werken aan begeleide omgang. Tegelijkertijd geeft zij echter aan dat wanneer de minderjarige geen contact wil hebben met de vader, zij hem daartoe niet zal dwingen.
De vader is het eens met het rapport en advies van de raad. De vader acht begeleide omgang een gepasseerd station, nu dit reeds twee maal eerder is geprobeerd en de vrouw daaraan onvoldoende heeft meegewerkt. De vader verzoekt om een omgangsregeling vast te stellen als door de raad geadviseerd, althans om te beginnen met één middag per veertien dagen van 13.00 tot 15.00 uur, de tweede keer van 13.00 tot 16.00 uur en vanaf de derde keer van 13.00 tot 17.00 uur. De vader persisteert voor het overige bij zijn zelfstandige verzoek. Hij heeft daarbij opgemerkt niet uit te sluiten dat hij wanneer de moeder blijft volharden in haar weigering mee te werken aan de omgang, de rechtbank zal verzoeken het eenhoofdig gezag over de minderjarige aan hem toe te kennen teneinde langs deze weg de omgang te bewerkstelligen.
Omgangsregeling
De rechtbank is gelet op het advies van de raad van 27 februari 2006 van oordeel dat, zoals ter terechtzitting van 31 mei 2006 is besproken met partijen en zoals ook reeds in de beschikking van 23 december 2004 is overwogen, een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige in het belang is van de minderjarige.
De vrouw is vervolgens, gelet op haar bezwaren tegen de door de raad geadviseerde omgangsregeling, met name wat betreft de door de raad genoemde plaats van overdracht (de centrale hal in het NS centraal station in [woonplaats]), in de gelegenheid gesteld om een voorstel te doen ten aanzien van de tijdstippen waarop de omgang zou kunnen plaatsvinden alsmede de plaats van overdracht.
De moeder heeft vervolgens bij faxbericht van 7 juni 2006 voorgesteld om de omgang te doen plaatsvinden gedurende één dagdeel per veertien dagen op woensdagmiddag van 14.00 uur tot uiterlijk 17.00 uur, voor een periode van maximaal een half jaar, met de kinderboerderij aan [Q] te [woonplaats] als plaats van overdracht. Zij heeft daarbij verzocht om een onderzoek door de raad met betrekking tot het verloop en de voortgang van de omgangsregeling. Zij heeft voorts verzocht om het opstarten van de omgangsregeling te doen voorafgaan door een tweetal begeleide omgangs-contacten bij het Omgangshuis [woonplaats]. De moeder heeft er ten slotte op gewezen dat zij van medio juli tot medio augustus 2006 met de minderjarige bij haar ernstig zieke moeder te [R], [buitenland], zal verblijven.
De rechtbank heeft de vader in de gelegenheid gesteld om op het voorstel van de moeder te reageren.
De vader heeft bij faxbericht van 21 juni 2006 medegedeeld dat hij instemt met de door de moeder voorgestelde omgangsregeling, doch niet met het voorgestelde onderzoek door de raad en evenmin met het voorstel om de omgang te doen opstarten bij het Omgangshuis.
Gelet op de rapporten die de raad in de onderhavige zaak reeds heeft uitgebracht ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding om de raad opnieuw te verzoeken onderzoek te doen naar de in het belang van de minderjarige wenselijk te achten omgangsregeling. De rechtbank ziet evenmin aanleiding de nader te noemen omgangsregeling vooraf te doen gaan door begeleide omgang in een Omgangshuis. Niet alleen is gebleken dat de moeder een eerdere toezegging inzake het meewerken door haar aan omgang in een Omgangshuis niet of nauwelijks is nagekomen, maar bovendien dient te worden bedacht dat voor het Omgangshuis een wachtlijst bestaat waardoor het nog weer langer zou duren voordat het contact tussen de vader en de minderjarige wordt hersteld. De rechtbank acht dat ongewenst.
De rechtbank ziet wel voldoende aanleiding om thans een voorlopige omgangsregeling vast te stellen als na te melden en deze te evalueren voordat ten aanzien van de uiteindelijk vast te stellen omgangsregeling zal worden beslist. De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van een definitieve omgangsregeling derhalve aanhouden tot 1 januari 2007 pro forma.
Gelet op de onvoldoende medewerking van de moeder tot dusverre aan het totstandkomen van een regelmatige omgangsregeling, zal de rechtbank het zelfstandige verzoek van de man om de thans vast te stellen voorlopige omgangsregeling te versterken met een dwangsom toewijzen in na te melden zin, waarbij de rechtbank aan de eventueel te verbeuren dwangsommen een maximum zal verbinden van € 10.000,--.
Ouderlijk gezag
Ten aanzien van het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag overweegt de rechtbank het volgende.
Ingevolge artikel 1:251, lid 2, van het Burgerlijk Wetboek blijven de ouders die gezamenlijk het gezag over de minderjarige uitoefenen, dit ook na echtscheiding gezamenlijk uitoefenen, tenzij de rechter van oordeel is dat het belang van de minderjarige met zich brengt dat het gezag aan één van de ouders alleen dient toe te komen.
De raad heeft in zijn rapport van 27 februari 2006 aangevoerd dat er geen grond is om het ouderlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag door de moeder, nu er in de periode van 2003 tot heden geen feiten zijn aangereikt die wijzen op een slechte of afkeurenswaardige vertolking door de vader van het ouderlijke gezag over de minderjarige. De raad heeft daarbij voorts opgemerkt dat de vader vrijwel geen gelegenheid heeft gehad om enige invulling te geven aan zijn verantwoordelijkheid als ouder van de minderjarige.
De rechtbank is niet gebleken van zodanige feiten en omstandigheden dat in het belang van de minderjarige afgeweken zou dienen te worden van de hoofdregel dat beide ouders belast blijven met het ouderlijk gezag. Het verzoek van de moeder met betrekking tot eenhoofdig gezag zal derhalve worden afgewezen.
Informatie- en consultatieregeling
De moeder heeft het verzoek van de man tot het vaststellen van een informatie- en consultatieregeling niet weersproken, zodat dit verzoek als op de wet gegrond zal worden toegewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
wijst het verzoek van de moeder met betrekking tot eenhoofdig gezag over de minderjarige af;
bepaalt dat de minderjarige [minderjarige kind ], geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats], voorlopig bij de vader zal zijn:
- op woensdag 5 juli 2006 van 14.00 uur tot 16.00 uur,
- op woensdag 23 augustus 2006 van 14.00 uur tot 16.00 uur,
- vervolgens een woensdagmiddag per veertien dagen, te beginnen op woensdag 6 september 2006, van 14.00 tot 17.00 uur,
waartoe de moeder de minderjarige steeds tijdig zal brengen naar de kinderboerderij aan [Q] te [woonplaats] teneinde de minderjarige aan de vader af te geven en de vader de minderjarige na het omgangscontact tijdig zal terugbrengen naar voornoemde kinderboerderij om de minderjarige af te geven aan de moeder,
en verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt voorts dat de moeder, nadat twee dagen na betekening van deze beschikking zijn verstreken, voor iedere keer dat zij in gebreke blijft om aan deze voorlopige omgangsregeling te voldoen een dwangsom verbeurt van € 500,--, met een maximum van € 10.000,--;
bepaalt dat de moeder met ingang van 1 oktober 2006 vier maal per jaar, te weten bij aanvang van ieder kwartaal, aan de vader schriftelijk informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarige, en verklaart deze informatieregeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de moeder voorts de vader zal raadplegen over te nemen beslissingen omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van de minderjarige en verklaart deze consultatieregeling uitvoerbaar bij voorraad;
houdt de behandeling van de verzoek met betrekking tot de omgangsregeling aan tot 1 januari 2007 PRO FORMA; uiterlijk twee weken vóór die datum dient de meest gerede partij zich uit te laten omtrent de voortgang van de procedure;
beveelt de griffier partijen tegen het tijdstip van de nadere behandeling ter terechtzitting ieder via de eigen procureur op te roepen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.D. Veenendaal, kinderrechter, bijgestaan door
mr. J.M.M. Bancken als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2006.