ECLI:NL:RBSGR:2006:AY7875
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.F. de Lemos Benvindo
- R.J. van Rijn
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag algemene bijstand wegens niet verschijnen op intakegesprek
In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres had op 30 maart 2005 een aanvraag voor algemene bijstand ingediend. Bij brief van 25 april 2005 werd zij uitgenodigd voor een intakegesprek op 3 mei 2005, waarbij zij werd verzocht om specifieke ontbrekende documenten mee te nemen. In de brief werd tevens vermeld dat als zij niet zou verschijnen, haar aanvraag niet in behandeling zou worden genomen. Eiseres is echter niet verschenen op het gesprek, wat leidde tot een besluit van verweerder op 4 mei 2005 om de aanvraag niet in behandeling te nemen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet binnen de door verweerder gestelde termijn is verschenen met de benodigde gegevens. De zaak is op 1 juni 2006 ter zitting behandeld, maar wederom is eiseres niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L. Catakli. De rechtbank heeft in haar overwegingen artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) toegepast, dat bepaalt dat een bestuursorgaan de aanvraag kan afwijzen indien de aanvrager niet voldoet aan de wettelijke voorschriften voor de behandeling van de aanvraag.
De rechtbank oordeelde dat de termijn van acht dagen, die eiseres was gegeven om de ontbrekende bescheiden aan te leveren, redelijk was. Eiseres had zelf verklaard regelmatig haar post te controleren en had moeten anticiperen op belangrijke correspondentie van verweerder. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag door verweerder terecht was, omdat eiseres niet de benodigde informatie had verstrekt om de aanvraag inhoudelijk te kunnen beoordelen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.