RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie Leiden
rl
rolnr. 504073 \ CV EXPL 05-2934
datum: 9 augustus 2006
Vonnis in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats],
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M.J.H. Brouner (Arag),
de besloten vennootschap [Y BV],
gevestigd te [Z], thans kantoorhoudende [Q],
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. S. de Lange,
rolgemachtigde: Dw. A. Buik.
Partijen worden aangeduid als "[X]" en "[Y BV]".
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding d.d. 2 juni 2005 met producties,
- de conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie,
- de conclusie van repliek in conventie tevens antwoord in reconventie, met producties,
- de conclusie van dupliek in conventie tevens repliek in reconventie, met producties,
- de rolbeslissing d.d. 21 juni 2006
- de conclusie van dupliek in reconventie.
Op grond van de onweersproken inhoud van de stukken gaat de kantonrechter van het volgende uit.
[X] is na een detacheringsperiode op 1 april 1999 rechtstreeks in dienst getreden van [Y BV] met toekenning van anciënniteit vanaf 1980. De arbeidsovereenkomst d.d. 24 maart 1999 bepaalt dat de CAO Metaalnijverheid van toepassing is en voorts in art. 10: ' De werkgever verstrekt op het tijdstip dat voor een werknemer de deelneming aan de verplichte ziekenfondsverzekering eindigt, aan hem een bijslag op het salaris als tegemoetkoming in de kosten voor een ziektekostenverzekering. De bijslag bedraagt de helft van de kosten van deze verzekering.'
Art. 40 van de CAO bepaalt:
'1. De werkgever verstrekt vanaf het tijdstip dat voor een werknemer de deelneming aan de verplichte ziekenfondsverzekering eindigt, aan hem een bijslag op het salaris als tegemoetkoming in de kosten voor een ziektekostenverzekering indien en voor zover hem niet een zodanige toeslag eerder was verstrekt.
2. De bijslag als bedoeld in lid 1 bedraagt de helft van de kosten van de door de werknemer gesloten verzekering, zulks tot ten hoogste een bedrag overeenkomend met het werkgeversdeel in de voor dat jaar geldende maximale ziekenfondspremie.[enz.]'
Van april 1999 tot december 2001 ontving [X] in feite een lager bedrag als tegemoetkoming in de door hem betaalde particuliere ziektekostenverzekering. Na protest van [X] heeft [Y BV] in december 2001 een nabetaling gedaan van € 2.534,97 waarmee het betaalde in overeenstemming kwam met het bepaalde in art. 10 van de arbeidsovereenkomst.
Van januari 2002 tot en met april 2003 heeft [Y BV] steeds de helft van de premie vergoed.
Bij brief van 4 april 2003 heeft [Y BV] met een beroep op het maximum als bedoeld in art. 40 lid 2 CAO en op de wenselijkheid van uniforme arbeidsvoorwaarden voor haar personeel gesteld dat [X] teveel had ontvangen en het haars inziens teveel betaalde ad € 2.772,00 met het salaris verrekend. Bedoeld maximum beliep in 2002 € 146,81 per maand.
[X] vordert in deze, reeds in juni 2005 aanhangig gemaakte en door onderhandelingen tussen partijen veelvuldig aangehouden procedure, na wijziging van eis bij repliek in conventie d.d. 18 april 2006, (a) een verklaring voor recht, dat art. 10 van de arbeidsovereenkomst tussen partijen door [Y BV] volledig moet worden nageleefd en dat [Y BV] derhalve jegens [X] gehouden is, nu en in de toekomst, telkens de helft van de door [X] betaalde premie voor zijn ziektekostenverzekering te vergoeden, dit op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag, en (b) veroordeling van [Y BV], zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van € 3.710,86 netto ten titel van achterstallige werkgeversbijdrage in de ziektekostenverzekeringspremie van [X], met wettelijke rente vanaf de dag van verzuim, 30 september 2004, betaling van buitengerechtelijke incassokosten volgens 'Voorwerk II' , betaling van € 240,- netto met rente als bijdrage in de premie over de eerste 4 maanden van 2006 en maandelijkse doorbetaling van de helft van de nominale premie ziektekostenverzekering hetgeen thans neerkomt op € 60,- per maand zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt, alles met veroordeling van [Y BV] in de proceskosten.
[Y BV] is alsnog bereid de overeengekomen werkgeversbijdrage van 50% van de premie van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2005 te betalen na opgave van de betaalde premie door [X]. Volgens haar nadere berekening bij dupliek in conventie is dit een bedrag van € 2.740,78 netto. [X] is echter niet ingegaan op haar uitnodiging om de verschillende berekeningen met elkaar te vergelijken, waardoor zij niet eerder tot afrekening kon overgaan, aldus [Y BV]. Vanaf 1 januari 2006 is in haar visie een geheel nieuwe situatie ontstaan met de invoering van de nieuwe zorgverzekeringswet. Hierdoor kan de in 1999 overeengekomen werkgeversbijdrage niet meer onverkort worden toegepast. Subsidiair is de nieuwe regeling te beschouwen als een redelijk voorstel, dat [X] had behoren te accepteren; meer subsidiair acht zij de overgangsbepalingen van toepassing, op grond waarvan zij de oude, overeengekomen bijdrage mag verrekenen met de nieuwe, wettelijk verplichte bijdrage. Dan resteert een verwaarloosbaar verschil. Zij maakt bezwaar tegen de buitengerechtelijke kosten omdat [X] daarvoor verzekerd is.
In reconventie vordert [Y BV] een verklaring voor recht dat zij vanaf januari 2006 nog slechts gehouden is bij te dragen in de ziektekosten van [X], ter hoogte van 6,5% van zijn inkomen met een maximum van € 1.950,- bruto per jaar, met proceskosten.
1. De vorderingen in conventie en reconventie lenen zich voor een gezamenlijke behandeling. Daarbij moet onderscheid worden gemaakt tussen enerzijds de periode vanaf indiensttreding tot 1 januari 2006 en anderzijds de periode daarna, zulks op grond van de inwerkingtreding op die datum van de wet van 16 juni 2005, Stb 2005,358, de Zorgverzekeringswet (Zvw).
2. Voor wat betreft eerstgenoemde periode is het gelijk aan de zijde van [X], hetgeen [Y BV] toegeeft. Harmonisatie van de arbeidsvoorwaarden van het gehele personeel kan wel een goede grond zijn voor het doen van een redelijk voorstel tot geleidelijke aanpassing, met een ruime overgangsregeling, maar een voorstel dat aan die eisen beantwoordt is door [Y BV] in elk geval nooit gedaan. Dit geding is onnodig veroorzaakt door [Y BV]'s halsstarrig vasthouden aan een evident onjuist standpunt, ook nadat een vakbondsdeskundige daarop goed gemotiveerd had gewezen. Dit komt in de kostenveroordeling tot uitdrukking. Nog afgezien van de duidelijke tekst van de overeenkomst is het immers vaste rechtspraak dat een werknemer niet behoeft terug te betalen wat hij aan loon c.a. heeft ontvangen indien hij geen reden had te twijfelen aan de juistheid van het uitbetaalde bedrag. Reeds hierom had [Y BV] in april 2003 niet de inhouding van ongeveer € 2.772,00 netto mogen toepassen.
3. [X] heeft de nadere becijfering van [Y BV] van het tekort tot 1 januari 2006 op netto € 2.740,78 niet (gemotiveerd) bestreden. Dit bedrag is daarom met rente vanaf 30 september 2004 als gevorderd toewijsbaar, evenals de buitengerechtelijke kosten. Het is de kantonrechter ambtshalve bekend dat de polisvoorwaarden van rechtsbijstandverzekeraars zoals Arag geen dekking bieden voor kosten die op derden verhaald kunnen worden, zoals in dit geval op basis van art. 6:96 BW mogelijk is. De kantonrechter bepaalt die kosten in overeenstemming met het gebruikelijke tarief (Voorwerk II) op € 535,50.
4. De door [X] gevraagde verklaring voor recht gaat in zijn algemeenheid te ver, mede op grond van het hierna overwogene, en wordt daarom afgewezen. Aan de daaraan verbonden dwangsom komt de kantonrechter daardoor niet toe.
5. Met de invoering per 1 januari 2006 van de Zvw is een nieuwe situatie ontstaan met betrekking tot het totale ziektekostenverzekeringsstelsel in Nederland en de werkgeversbijdrage in de premie daarvoor. Daarmee is de ratio aan de regeling van art. 40 CAO en van het onmiskenbaar daarop geïnspireerde art. 10 van de arbeidsovereenkomst ontvallen. Zo is bijvoorbeeld niet meer aan de orde dat een loonsverhoging tot net boven de ziekenfondsgrens de premieplicht voor de werkgever, zeer ten nadele van de werknemer, deed vervallen.
6. Mogelijk heeft de halsstarrigheid van [Y BV], waarop de kantonrechter hiervoor doelde, [X] verleid tot het innemen van een al even onbuigzaam standpunt voor wat betreft de periode na 1 januari 2006. In ieder geval is, gelet op de voor [X] geringe inkomsteneffecten van de Zvw, die, zoals [Y BV] terecht heeft opgemerkt, bovendien niet geheel los gezien kunnen worden van het effect van andere, met die invoering samenhangende, overheidsmaatregelen, het (impliciete) voorstel van [Y BV], om de bestaande, overeengekomen regeling te vervangen door de nieuwe, wettelijke regeling redelijk, zodat [X] dat voorstel niet had mogen afwijzen. Dat de nieuwe regeling in de toekomst mogelijk nadeliger uitpakt door premiestijging is een gevolg van overheidsbeleid en van ontwikkelingen in de gezondheidszorg, waarop partijen geen invloed hebben, en daarom geen reden om de achterhaalde, overeengekomen regeling toch nog van toepassing te achten. Tot die onvoorspelbare toekomstige ontwikkelingen behoren evenzeer toekomstige loon- en Cao-onderhandelingen die daarop inspelen.
7. De door [Y BV] gevorderde verklaring voor recht is naar de letter niet toewijsbaar, omdat het daarin genoemde bedrag en percentage slechts geldt per 1 januari 2006 en voor de toekomst afhankelijk is van overheidsmaatregelen waarin een verklaring voor recht geen verandering vermag te brengen. Opgevat zoals door [Y BV] kennelijk bedoeld, te weten dat de per 1 januari 2006 ingevoerde wettelijke regeling redelijkerwijs geacht moet worden in de plaats te zijn getreden van art. 10 van de arbeidsovereenkomst en in overeenstemming is met doel en strekking van die bepaling, is deze stelling juist, zonder dat valt in te zien dat [Y BV] belang bij een afzonderlijke verklaring voor recht daarover heeft.
8. In het licht van de voorgeschiedenis kan [X] niet worden verweten dat hij ook de situatie van na 1 januari 2006 door de kantonrechter heeft willen laten toetsen. Daarom en op grond van de onderlinge samenhang tussen conventie en reconventie, wordt [Y BV] als veroorzaker van het geding in de proceskosten verwezen.
- veroordeelt [Y BV] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [X] te betalen € 2.740,78 netto als overeengekomen bijdrage in de ziektekostenverzekeringspremie, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 30 september 2004 tot aan de dag der algehele voldoening, alsmede vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 535,50 incl. BTW;
- veroordeelt [Y BV] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [X] begroot op € 613,93 waaronder begrepen € 350,= voor gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
- veroordeelt [Y BV] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [X] begroot op € 150,= voor gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. R.T. van Leeuwen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 augustus 2006.