ECLI:NL:RBSGR:2006:AY8136

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/6653 WWB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting en intrekking van bijstandsrecht wegens vertrek naar het buitenland zonder toestemming

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 26 juli 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die woonachtig is in Den Haag, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. De zaak betreft de opschorting en intrekking van het recht op bijstand van eiser ingevolge de Wet Werk en Bijstand (WWB). Eiser had zijn recht op bijstand met ingang van 1 april 2005 opgeschort gekregen omdat hij zonder toestemming naar het buitenland was vertrokken, wat zijn reïntegratie in het arbeidsproces had gefrustreerd. De rechtbank oordeelde dat verweerder bevoegd was om het recht op bijstand op te schorten en in te trekken, aangezien eiser niet had voldaan aan zijn reïntegratieverplichtingen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser van 25 maart 2005 tot ongeveer 30 april 2005 in Spanje verbleef, terwijl hij op 29 maart 2005 zou beginnen met een reïntegratietraject. Eiser had deze afspraak zonder gegronde reden afgezegd en was naar Spanje vertrokken. De rechtbank oordeelde dat eiser onvoldoende medewerking had verleend aan het reïntegratietraject en dat zijn vertrek naar Spanje niet gerechtvaardigd was, gezien de omstandigheden. De rechtbank benadrukte dat de WWB een vangnet biedt, maar dat er ook reïntegratieverplichtingen zijn waaraan eiser moest voldoen.

De rechtbank concludeerde dat verweerder op goede gronden had besloten om het recht op bijstand op te schorten en in te trekken. Eiser had geen gegronde reden om zijn reïntegratieverplichtingen te negeren en de rechtbank vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/6653 WWB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 15 april 2005 heeft verweerder het recht van eiser op bijstand ingevolge de WWB met ingang van 1 april 2005 opgeschort.
Bij besluit van 4 mei 2005 heeft verweerder het recht op bijstand met ingang van 1 april 2005 ingetrokken.
Het tegen deze besluiten ingediende bezwaar heeft verweerder bij besluit van 19 augustus 2005 ongegrond verklaard.
Bij brief van 21 september 2005, aangevuld bij brief van 21 oktober 2005, heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is op 19 juli 2006 ter zitting behandeld. Daarbij is eiser in persoon verschenen, bijgestaan door mr. G.S.M. Koot, advocaat te Den Haag. Verweerder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
Motivering
Ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB, kan verweerder - voor zover hier van belang - indien de belanghebbende onvoldoende medewerking verleent, het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten.
Ingevolge artikel 54, tweede lid, van de WWB, doet verweerder mededeling van de opschorting aan eiser en nodigt hem uit binnen een door hem te stellen termijn het verzuim te herstellen.
Artikel 54, vierde lid, van de WWB, bepaalt dat, indien eiser nadat het recht op bijstand is opgeschort het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, verweerder na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Verweerder heeft de opschorting en intrekking van eisers recht op bijstand met ingang van 1 april 2005 na heroverweging gehandhaafd, omdat eiser door naar het buitenland te vertrekken zonder daarvoor toestemming af te wachten zijn reïntegratie in het arbeidsproces heeft gefrustreerd en hij de hem geboden hersteltermijn ongebruikt heeft laten verstrijken.
Eiser heeft verweerders standpunt gemotiveerd bestreden. Tussen partijen is echter niet in geschil dat eiser van 25 maart 2005 tot ongeveer 30 april 2005 in Spanje heeft verbleven.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden tot de conclusie is gekomen dat eiser door in de gegeven situatie naar Spanje te vertrekken onvoldoende medewerking heeft verleend aan een reïntegratietraject en dat hij zich daarmee heeft gedragen als bedoeld in artikel 54, eerste lid, van de WWB. Van belang daarbij acht de rechtbank dat in overleg met eiser op 8 maart 2005 door [persoon 1] van [bedrijf A] een reïntegratietraject is uitgestippeld waaraan eiser ingevolge artikel 9, eerste lid, onder b, van de WWB, verplicht was mee te werken. Eiser heeft zich daartoe ook bereid verklaard en wist wat er van hem werd verlangd. Met hem werd de afspraak gemaakt dat hij op 29 maart 2005 met dat traject zou beginnen.
Vastgesteld moet echter worden dat eiser deze afspraak zonder gegronde reden heeft afgezegd en in plaats van op 29 maart 2005 met het traject te beginnen op 25 maart 2005 naar Spanje is vertrokken. In hetgeen is aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat eiser niet aan zijn reïntegratieverplichting kon worden gehouden. Dat eiser naar zijn zeggen in Spanje werk ging zoeken, is daartoe in de gegeven situatie onvoldoende. Gesteld noch gebleken is dat er voor eiser in Spanje een concrete mogelijkheid bestond om aan het werk te gaan. Blijkens het dossier wilde eiser in de horeca aan de slag, maar nu hij buiten het seizoen naar Spanje is vertrokken - het was tenslotte maart - acht de rechtbank het niet aannemelijk dat zijn vooruitzichten op reïntegratie op de arbeidsmarkt in Spanje beter waren dan in Nederland. Er bestond derhalve geen gegronde reden voor eiser om zich aan zijn reïntegratieverplichtingen in Nederland te onttrekken.
De geschetste gang van zaken geeft naar het oordeel van de rechtbank voor iemand die is aangewezen op bijstand geen pas. De WWB beoogt weliswaar een vangnet te bieden, maar daarbij staat een zo snel mogelijke terugkeer op de arbeidsmarkt voorop. Op verweerder rust in dit verband ingevolge artikel 7, eerste lid, onder b, van de WWB, een inspanningsverplichting, maar ook voor eiser is arbeidsreïntegratie niet vrijblijvend. Aan de bijstandsverlening zijn immers, zoals reeds gezegd, reïntegratieverplichtingen verbonden. In dat licht gezien is eisers keus om uitgerekend vlak voor de afspraak van 29 maart 2005 op vakantie te gaan, nog daargelaten of zoals eiser heeft betoogd ingevolge de WWB zoiets als een recht op vakantie bestaat, geen gelukkige geweest. Hij had in de gegeven situatie zijn reïntegratieverplichtingen zwaarder moeten laten wegen dan hij heeft gedaan. Dat verweerders toestemming, zoals gesteld, geen vereiste was voor eisers buitenlands verblijf, is in dit verband niet van belang. Niet het ontbreken van die toestemming, maar het in onvoldoende mate meewerken aan bedoeld reïntegratietraject heeft geleid tot het in dit beroep bestreden besluit.
Gelet op het voorgaande moet worden geconcludeerd dat verweerder ingevolge artikel 54, eerste lid, van de WWB, bevoegd was om het recht op bijstand met ingang van 1 april 2005 op te schorten. Niet gebleken is dat verweerder van die bevoegdheid in eisers geval niet in redelijkheid gebruik heeft mogen maken.
De bevoegdheid tot intrekking van het recht op bijstand is gezien artikel 54, vierde lid, van de WWB, onlosmakelijk verbonden met die tot de opschorting ervan. Intrekking is alleen mogelijk indien het verzuim dat tot de opschorting heeft geleid niet wordt hersteld binnen de daarvoor gestelde termijn. De rechtbank stelt vast dat daarvan in dit geval sprake is.
Verweerder heeft eiser een hersteltermijn van veertien dagen geboden. Hoewel eiser heeft gesteld dat hij tijdig telefonisch contact heeft gehad met verweerder, neemt dit niet weg dat hij niet op de afgesproken datum noch daarna aan het reïntegratietraject is begonnen. Bovendien is van bedoeld telefonisch contact uit de stukken niet gebleken noch is dit anderszins aannemelijk geworden. Voor eisers stelling dat de termijn in de gegeven situatie onredelijk is, bestaat geen grond. Eiser is vrijwillig naar het buitenland vertrokken en alle daaruit voortvloeiende consequenties komen voor zijn rekening en risico.
Het voorgaande betekent dat verweerder ingevolge artikel 54, vierde lid, van de WWB, bevoegd was het recht op bijstand met ingang van 1 april 2005, zijnde de datum van opschorting, in te trekken. Niet gebleken is dat verweerder niet in redelijkheid daartoe heeft kunnen besluiten.
Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo in het openbaar uitgesproken op 26 juli 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.