Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 30 november 2004 heeft verweerder het recht op bijstand ingevolge de WWB over de periode van 9 oktober 2004 tot en met 31 oktober 2004 herzien en van eiseres een bedrag van € 652,81 teruggevorderd. Daarnaast heeft verweerder het recht op bijstand met ingang van 1 november 2004 beëindigd.
Op 4 januari 2005 en op 3 februari 2005 heeft eiseres een aanvraag ingevolge de WWB ingediend welke verweerder bij besluit van 20 januari 2005 respectievelijk van 24 februari 2005 heeft afgewezen.
Het hangende het bezwaar tegen de afwijzingsbesluiten ingediende verzoek om een voorlopige voorziening is door de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij uitspraak van 30 maart 2005 (reg. nr. AWB 05/765 en 05/1495 WWB) afgewezen.
Bij besluit van 8 augustus 2005 heeft verweerder het door eiseres tegen de genoemde besluiten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij brief van 20 september 2005 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is op 31 juli 2006 ter zitting behandeld. Daarbij is eiseres ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. J.G.P. de Wit, advocaat te Den Haag. Verweerder is met bericht van verhindering niet ter zitting verschenen.
Vooropgesteld wordt dat eiseres het beroep gezien de gronden ervan heeft beperkt tot de handhaving van de besluiten tot afwijzing van haar aanvragen om bijstand ingevolge de WWB van 4 januari 2005 en van 3 februari 2005.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de WWB, heeft iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, doet de belanghebbende - voor zover hier van belang - aan verweerder op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
Eiseres heeft op 4 januari 2005 en op 3 februari 2005 een aanvraag ingediend om bijstand ingevolge de WWB. Daarbij heeft zij aangegeven op het adres [a-straat] 28 te [woonplaats] te wonen. Verweerder heeft de aanvragen afgewezen en deze besluiten na heroverweging gehandhaafd, omdat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht niet naar behoren is nakomen als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.
Vastgesteld wordt dat verweerder, naar aanleiding van genoemde aanvragen op 14, 17, 18 en 25 januari 2005 alsmede 1, 8, 14 en 15 februari 2005 huisbezoeken op het adres [a-straat] 28 heeft afgelegd. Voor een uitgebreide weergave van de resultaten van deze huisbezoeken, die bij eiseres genoegzaam bekend worden verondersteld, wordt verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 30 maart 2005 (AWB 05/765 en 05/1459 WWB). Hetgeen eiseres in die procedure naar voren heeft gebracht, heeft zij in de onderhavige procedure herhaald, zodat ook voor de weergave daarvan wordt verwezen naar genoemde uitspraak.
De rechtbank is van oordeel dat de bevindingen van verweerders huisbezoeken sterke aanwijzingen bevatten dat eiseres ten tijde van belang niet op het door haar opgegeven adres woonde. De bevindingen bevatten in ieder geval voldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de woonsituatie van eiseres ten tijde van belang onduidelijk was. Voor de onderbouwing van dit oordeel wordt verwezen naar hetgeen daartoe in de hiervoor genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van 30 maart 2005 is overwogen. Gelet op de bevindingen van de huisbezoeken en de ongeloofwaardig geachte verklaringen van eiseres, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden op het standpunt gesteld dat de woonsituatie van eiseres ten tijde van belang onduidelijk was.
Omdat de woonsituatie van invloed is op het recht op bijstand, diende deze duidelijk te zijn. Ingevolge artikel 17, eerste lid, van de WWB, lag het op de weg van eiseres om verweerder die duidelijkheid te verschaffen en aannemelijk te maken dat zij ook daadwerkelijk op het door haar opgegeven adres woonde. Daarin is zij gezien de bevindingen van de huisbezoeken niet geslaagd. Het gegeven dat eiseres bij geen van de acht huisbezoeken thuis werd getroffen draagt niet bij tot de aannemelijkheid dat eiseres daadwerkelijk op het bezochte adres woonde. Verweerder heeft zich gezien het aantal huisbezoeken voldoende moeite getroost om duidelijkheid te verkrijgen omtrent de woonsituatie van eiseres. Van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit, zoals eiseres heeft betoogd, is de rechtbank dan ook niet gebleken. Nu eiseres, ook met hetgeen zij in beroep heeft aangevoerd, in onvoldoende mate duidelijkheid heeft weten te verschaffen over haar woonsituatie, is niet houdbaar dat zij de op haar rustende inlichtingenplicht naar behoren is nagekomen. Door het tekortschieten in de nakoming van die verplichting, was verweerder niet in staat vast te stellen of en in welke mate eiseres recht op bijstand had.
Wanneer door schending van de inlichtingenplicht het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld, kan naar vaste jurisprudentie een aanvraag om bijstand worden afgewezen. Nu daarvan in het onderhavige geval sprake is, heeft verweerder de besluiten tot afwijzing van de aanvragen van eiseres om bijstand ingevolge de WWB terecht gehandhaafd.
Gezien het voorgaande is het beroep ongegrond.
Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Rechtbank 's-Gravenhage,
verklaart het beroep ongegrond.
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. C.F. de Lemos Benvindo in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.