ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9531

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/42776, 05/42777
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • E.H.B.M. Potters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van asielbesluiten wegens strijd met zorgvuldigheidseisen en onbetrouwbare ambtsberichten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 september 2006 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eisers, van Armeense nationaliteit en behorend tot de Yezidische bevolkingsgroep, hun aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel hebben ingediend. De aanvragen zijn door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie afgewezen op 22 augustus 2005, waarna eisers op 20 september 2005 beroep hebben ingesteld. De rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard en de bestreden besluiten vernietigd, omdat de verweerder zich niet zonder meer mocht baseren op de individuele ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken. De rechtbank oordeelde dat er concrete aanknopingspunten waren aangevoerd door eisers die twijfels opriepen over de juistheid en volledigheid van deze ambtsberichten. De rechtbank benadrukte dat de zorgvuldigheidseisen niet waren nageleefd, aangezien de brief van de Helsinki Citizens’ Assembly, die relevante informatie bevatte, niet was doorgezonden aan de Minister van Buitenlandse Zaken voor aanvullend onderzoek. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de asielaanvragen niet kon standhouden en dat de bestreden besluiten vernietigd moesten worden op grond van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 644,-, en bepaald dat nieuwe besluiten genomen dienen te worden met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE, zittinghoudende te ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummers: AWB 05/42776; AWB 05/42777
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2006
inzake
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1971,
van Armeense nationaliteit,
eiser,
[eiseres],
geboren op [geboortedatum] 1977,
van Armeense nationaliteit,
eiseres,
gezamenlijk: eisers,
gemachtigde mr. E. van den Hombergh,
tegen
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
te ‘s-Gravenhage,
verweerder,
gemachtigde mr. J. Pijnenburg.
Procesverloop
Eisers hebben op 21 december 2003 aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) ingediend. De aanvraag van eiseres is mede ingediend ten behoeve van de minderjarige kinderen van eisers.
Bij afzonderlijke besluiten van 22 augustus 2005 heeft verweerder de aanvragen van eisers afgewezen.
Tegen deze besluiten hebben eisers op 20 september 2005 beroep ingesteld.
De beroepen zijn behandeld ter zitting van 26 september 2006, waar eisers zijn verschenen in persoon, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Aan de orde is de vraag of de besluiten van 22 augustus 2005 in rechte stand kunnen houden.
2. Ter onderbouwing van hun aanvragen en beroep hebben eisers het volgende aangevoerd. Eisers, behorend tot de bevolkingsgroep der Yeziden, hebben Armenië verlaten omdat zij werden lastiggevallen door kolonel [naam kolonel], burgermeester [naam burgemeester] en politiecommissaris [naam politiecommissaris]. Eiser werd lastiggevallen omdat hij in 1994 had geweigerd deel te nemen aan de gevechten in Nagorno Karabach. Eiseres is door [naam burgemeester] verkracht. Zij konden hiertegen niet de bescherming van de Armeense autoriteiten inroepen.
In 1994 werd eiser, een veehouder, benaderd door [naam kolonel] en [naam politiecommissaris] om te gaan vechten in Nagorno Karabach, hetgeen hij heeft geweigerd. Tussen 1994 en 2000 had hij geen problemen. In 2000 werd eiser tijdens zijn werkzaamheden op de markt benaderd door [naam kolonel] en [naam politiecommissaris]. Na een discussie over zijn weigering om deel te nemen aan de oorlog in Nagorno Karabach heeft eiser vlees in de auto van [naam kolonel] en [naam politiecommissaris] gelegd waardoor de discussie eindigde. Drie of vier dagen later kwam [naam kolonel] terug en begon weer over de oorlog. Eiser heeft hem wederom vlees gegeven. Hij werd daarna vaker door [naam kolonel] gechanteerd en moest hem vlees geven. Op 19 februari 2003 waren er verkiezingen in Armenië. [naam kolonel], [naam politiecommissaris] en [naam burgemeester] waren in de stemruimte aanwezig en kwamen er achter dat eiser op Demirchan wilde stemmen. Hierop werd hij door hen geslagen. Eiser heeft uit angst op 5 maart 2003 niet deelgenomen aan de tweede verkiezingsronde. Op 20 maart 2003 werd eiser op de markt benaderd door [naam kolonel] en twee onbekende mannen en heeft hij geweigerd hun meegebrachte varken te slachten. Daarop werd eiser door de twee onbekende mannen geboeid afgevoerd naar het Ministerie. Hij werd ten onrechte verdacht van diefstal en hem werd verweten dat hij niet had deelgenomen aan de oorlog. Eiser werd drie dagen vastgehouden. Hij werd mishandeld en heeft uiteindelijk een verklaring ondertekend. Nadat zijn vader een geldbedrag had betaald werd eiser vrijgelaten. Er werd afgesproken dat hij [naam kolonel], [naam politiecommissaris] en [naam burgemeester] maandelijks zou betalen. Eiser kon op 25 mei 2003 niet meer tegen de terugkerende chantage en besloot daarop van woning te ruilen. Dit kon uiteindelijk niet doorgaan, maar eiser heeft hierbij wel zijn documenten moeten afgegeven. Daarom wilde hij een klacht indienen bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken, maar eiser werd naar huis gestuurd. In augustus 2003 heeft [naam kolonel] schapen gebracht die eiser moest hoeden. Op 18 november 2003 zijn [naam kolonel], [naam politiecommissaris] en [naam burgemeester] en twee andere, onbekende mannen de woning van eisers binnengedrongen en verplichtten hem een aantal schapen te slachten. Eiser weigerde dit en werd met een pistool geslagen. Nadat eiseres zich ermee ging bemoeien om eiser te beschermen, werd zij door [naam burgemeester] verkracht terwijl eiser moest toekijken. Op 21 november 2003 wilde eiser een klacht indienen en werd hij te woord gestaan op het openbaar ministerie te Jerevan. Daarna is hij huiswaarts gekeerd. Op een paar honderd meter voor zijn huis werd hij tegengehouden door [naam kolonel], [naam politiecommissaris] en [naam burgemeester] en twee onbekende mannen. Eiser werd mishandeld en zijn handen werden bij elkaar gebonden. Hij werd in een auto naar rotsachtig gebied gereden, waar ze hem levend wilden begraven. Terwijl ze bezig waren met het zoeken van een geschikte plaats wist eiser te ontsnappen. Eiser is naar huis gegaan en is samen met zijn vrouw en kinderen onmiddellijk vertrokken uit hun woning.
Eisers hebben op 21 november 2003 hun woonplaats [woonplaats] verlaten en zijn per auto naar [plaatsnaam] gegaan, waar zij tot 23 november 2003 hebben verbleven bij familie van eiseres. Op 23 november 2003 zijn zij per auto naar Tiblisi te Georgië gereisd, waar eisers tot 27 november 2003 hebben verbleven bij een tante van eiser. Zij zijn op 27 november 2003 per vliegtuig naar Moskou gereisd. Na aankomst in Moskou zijn zij per vrachtwagen verder gereisd naar Nederland, waar zij op 30 november 2003 zijn aangekomen.
3. Verweerder heeft zich in de bestreden besluiten op het standpunt gesteld dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening van een verblijfsvergunning vormen. Die afwijzing is gebaseerd op het bepaalde in het eerste lid in samenhang met het bepaalde in het tweede lid, aanhef en onder f, van artikel 31 van de Vw 2000.
4. Naar de mening van verweerder heeft eiser toerekenbaar geen documenten overgelegd om zijn nationaliteit en identiteit te kunnen vaststellen. Eiser heeft verklaard dat zijn paspoort en militair boekje in juni 2003 werden ingenomen door de politie in Armenië. Dit acht verweerder niet geloofwaardig, nu eiser volgens het individuele ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 3 juni 2005 (DPV/AM U040407.0191/853392) toen niet meer in Armenië woonachtig was. De omstandigheid dat eiser geen documenten heeft overgelegd is naar de mening van verweerder dan ook aan eiser toe te rekenen.
Voorts acht verweerder het asielrelaas van eisers niet geloofwaardig. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op de individuele ambtberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2004 en 3 juni 2005. Verweerder heeft zich na inzage te hebben verkregen in de onderliggende stukken van deze ambtsberichten op respectievelijk 27 juli 2004 en 9 juni 2005 schriftelijk op het standpunt gesteld dat deze individuele ambtsbericht qua inhoud en qua procedure zorgvuldig tot stand zijn gekomen en inhoudelijk inzichtelijk zijn.
5. Eisers stellen daarentegen, kort samengevat, dat hun asielrelaas op waarheid berust. Eisers hebben verklaard dat zij vanaf hun geboorte tot 21 november 2003 woonachtig zijn geweest in het dorp [woonplaats] te Armenië en dat de problemen in verband waarmee zij Armenië hebben verlaten zich hier ook daadwerkelijk hebben afgespeeld.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Voorop wordt gesteld dat de algehele situatie in de Armenië niet zodanig is dat vreemdelingen die afkomstig zijn uit Armenië in het algemeen, en die behoren tot de bevolkingsgroep der Yeziden in het bijzonder, zonder meer als vluchteling zijn aan te merken. Eisers dienen derhalve aannemelijk te maken dat er hen persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen.
8. In het onderhavige geval vormen de individuele ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken op basis waarvan het relaas van eisers door verweerder niet geloofwaardig wordt geacht het primaire geschilpunt tussen partijen.
9. Zowel het individueel ambtsbericht van 21 juli 2004 als dat van 3 juni 2005 bevat de resultaten van het onderzoek dat op verzoek van verweerder door de Minister van Buitenlandse Zaken is ingesteld in Armenië. De rechtbank heeft, met instemming van partijen, kennis genomen van de aan dit ambtsbericht ten grondslag liggende stukken ten aanzien waarvan toepassing is gegeven aan artikel 8:29 van de Awb.
10. Uit het individuele ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken van 21 juli 2004 blijkt dat eisers van 1995 tot 21 november 1993 daadwerkelijk bij de voor woonregistratie verantwoordelijke autoriteiten geregistreerd hebben gestaan in de door hen gestelde woonplaats [woonplaats]. Daarbij is vermeld dat eisers een jaar of tien geleden uit Armenië zijn vertrokken en gedurende de afgelopen jaren in Oekraïne woonachtig zijn geweest. Aangezien dit mogelijk innerlijk tegenstrijdig is, heeft verweerder bij schrijven van 10 december 2004 aan de Minister van Buitenlandse Zaken verzocht een en ander te onderzoeken en nader toe te lichten. Dit heeft geresulteerd in het individueel ambtsbericht van 3 juni 2005 waarin is vermeld dat eisers staan geregistreerd bij de voor woonregistratie verantwoordelijke autoriteiten te [woonplaats] met de aantekening dat zij thans om onbekende redenen niet meer in Armenië woonachtig zijn. Voorts is daarbij vermeld dat eisers volgens aangezochte bewoners van het kleine dorp [woonplaats], waar iedereen elkaar kent, in [woonplaats] woonachtig zijn geweest, maar dat zij tenminste zeven jaar geleden naar het buitenland zijn vertrokken en nimmer teruggekeerd. Eén bron stelde dat eisers destijds naar Oekraïne zijn gegaan.
11. Zoals de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) heeft overwogen bij uitspraak van 12 oktober 2001 (200103977/1, JV 2001/325), kan een ambtsbericht van de Minister van Buitenlandse Zaken worden aangemerkt als een deskundigenadvies. Daartoe dient het op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen, waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder bij de besluitvorming op asielaanvragen van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
12. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er in het onderhavige geval door eisers concrete aanknopingspunten aangevoerd om te twijfelen aan de juistheid en volledigheid van de individuele ambtsberichten. Eisers hebben op 22 april 2005 aan verweerder een brief van de Helsinki Citizens’Assembly, Armenian Committee, (hierna HCA) van 7 maart 2005 overgelegd. Uit deze brief blijkt dat eisers staan geregistreerd op de meest recente kiezerslijst, die voor het laatst is bijgewerkt in februari 2003. Dit betekent volgens HCA dat de Armeense autoriteiten hiermee bevestigen dat eisers woonachtig waren in [woonplaats] en dat zij gerechtigd waren om deel te nemen aan de verkiezingen. Ter nadere onderbouwing van hun standpunt, inhoudende dat zij in 2003 wel degelijk in [woonplaats] woonachtig waren, hebben eisers in beroep een e-mailbericht van HCA van 8 augustus 2006 overgelegd waaruit volgt dat de vermelding van eisers op de kiezerslijst bewijs is voor hun daadwerkelijk feitelijk verblijf in [woonplaats] te Armenië, ten tijde van de verkiezingen in februari 2003.
13. De rechtbank kan er allereerst niet aan voorbij gaan dat verweerder het enerzijds noodzakelijk heeft geacht om naar aanleiding van het eerste individuele ambtsbericht nadere onderzoeksvragen te stellen aan de Minister van Buitenlandse Zaken, doch anderzijds de brief van HCA van 7 maart 2005 niet heeft doorgezonden aan de Minister van Buitenlandse Zaken teneinde deze te doen betrekken bij het te verrichten aanvullende onderzoek. Dit klemt temeer nu de brief van HCA concrete aanknopingspunten bevat die kunnen leiden tot de conclusie dat eisers in 2003 wel degelijk woonachtig waren in [woonplaats], zulks conform het gestelde in hun asielrelaas.
14. Voorts kan de rechtbank er niet aan voorbijgaan dat uit de onderliggende stukken van de individuele ambtsberichten blijkt welke informanten door de vertrouwenspersoon in het kader van het onderzoek ter plaatse zijn geraadpleegd. Nu de beperking van de kennisneming onder toepassing van artikel 8:29 van de Awb gerechtvaardigd is bevonden, zal de rechtbank deze informanten hier niet nader aanduiden. Echter, naar het oordeel van de rechtbank kan – gelet op de inhoud van het asielrelaas van eisers – niet zonder meer worden gesteld dat door het inwinnen van informatie bij juist deze informant(en) is voldaan aan de dienaangaande in acht te nemen zorgvuldigheidseisen.
15. Voorts acht de rechtbank van belang dat ten aanzien van het individuele ambtsbericht van 3 juni 2005 uit de onderliggende stukken is gebleken dat het aanvullende onderzoek is uitgevoerd door één vertrouwenspersoon en dat door hem/haar slechts twee bronnen zijn geraadpleegd. Daarbij blijkt uit bron 1, die een schriftelijke verklaring heeft opgesteld, dat eisers wonen en geregistreerd staan in [woonplaats] en dat zij nu om onbekende reden uit Armenië afwezig zijn. Verder zouden eisers blijkens informele informatie van deze bron 1 reeds tien jaar geleden naar Oekraïne zijn vertrokken. Met eisers stelt de rechtbank vast dat hier slechts sprake is van informatie uit een bron, die deze informatie niet officieel wil of kan bevestigen. Voorts is uit buurtonderzoek gebleken dat eisers in [woonplaats] hebben gewoond, maar ongeveer 7 jaar geleden naar het buitenland zijn vertrokken. Onduidelijk is hoeveel buurtbewoners bij het onderzoek zijn geraadpleegd. De rechtbank stelt vast dat de informatie afkomstig van bron 1 en van het buurtonderzoek niet eenduidig is, zodat daaruit niet zonder meer kan worden afgeleid wanneer eisers [woonplaats] en Armenië hebben verlaten, nog daargelaten welke waarde aan deze informatie kan worden toegekend.
16. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder zich bij zijn besluitvorming uit een oogpunt van zorgvuldigheid niet zonder meer mocht baseren op de individuele ambtsberichten van 21 juli 2004 en 3 juni 2005. Verweerders standpunt, inhoudende dat eiser toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd en voorts dat het asielrelaas ongeloofwaardig is nu immers uit de individuele ambtsberichten blijkt dat eisers in 2003 niet meer in Armenië woonachtig waren, kan dan ook de rechterlijke toetsing niet doorstaan. De bestreden besluiten komen derhalve in aanmerking voor vernietiging wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
17. De beroepen worden mitsdien gegrond verklaard.
18. In verband met het vorenoverwogene behoeft hetgeen meer of overigens is aangevoerd geen bespreking meer.
19. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, acht de rechtbank termen aanwezig verweerder onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,- voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,-;
• wegingsfactor 1.
20. Aangezien ten behoeve van eisers een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- bepaalt dat verweerder nieuwe besluiten dient te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
- veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,-, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. E.H.B.M. Potters als rechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.J. Groothedde als griffier op 27 september 2006.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC Den Haag
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.
Afschriften verzonden: