ECLI:NL:RBSGR:2006:AY9726

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 juli 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
UTL-I-2006.014.713 raadkamernummer 06/1219
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uitleveringsverzoek van de Republiek Turkije aan Nederland

Op 16 mei 2006 heeft de Republiek Turkije via de Turkse ambassade in 's-Gravenhage een verzoek tot uitlevering ingediend van een opgeëiste persoon, met als doel strafvervolging. De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 4 juli 2006 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank heeft vastgesteld dat het uitleveringsverzoek niet voldoet aan de eis van dubbele strafbaarheid, zoals vastgelegd in artikel 2 lid 1 van het Europees Verdrag betreffende de uitlevering, gesloten te Parijs op 13 december 1957. De rechtbank heeft de gevraagde uitlevering daarom niet toelaatbaar verklaard.

De opgeëiste persoon, geboren in 1974 in België, heeft de Turkse en Belgische nationaliteit en is momenteel gedetineerd in Nederland. Tijdens de zittingen op 13 juni en 4 juli 2006 heeft de opgeëiste persoon verklaard dat hij zich verzet tegen de uitlevering. De officier van justitie heeft in zijn samenvatting aangegeven dat de uitlevering toelaatbaar zou zijn, maar de rechtbank heeft dit standpunt niet gevolgd.

De rechtbank heeft de feitencomplexen die aan het uitleveringsverzoek ten grondslag liggen, beoordeeld. De betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de illegale organisatie DHKP/C is niet voldoende onderbouwd met bewijs dat ook naar Nederlands recht als strafbaar kan worden aangemerkt. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de stukken van de opeisende partij onvoldoende aanleiding geven om te concluderen dat de opgeëiste persoon deel uitmaakt van een criminele organisatie, zoals in het uitleveringsverzoek is gesteld. Daarom heeft de rechtbank de uitlevering afgewezen en ook de vordering tot afgifte van inbeslaggenomen voorwerpen afgewezen, met de opdracht tot teruggave aan de opgeëiste persoon.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
UITLEVERINGSKAMER
(UITSPRAAK)
parketnummer UTL-I-2006.014.713
raadkamernummer 06/1219
's-Gravenhage, 4 juli 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, uitleveringskamer, doet de volgende uitspraak op een verzoek van de Republiek Turkije tot uitlevering van:
[naam van de opgeëiste persoon],
geboren op [geboortedatum] 1974 te [geboorteplaats] (België),
wonende te [woonplaats], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd in de [naam penitentiaire inrichting],
verder te noemen de opgeëiste persoon.
1. Het verzoek tot uitlevering.
De Republiek Turkije heeft bij nota van 16 mei 2006 van de Turkse ambassade te 's-Gravenhage de minister van buitenlandse zaken van Nederland verzocht om uitlevering van de opgeëiste persoon voornoemd ter fine van strafvervolging.
2. De overgelegde stukken.
Met betrekking tot dit verzoek zijn de volgende stukken overgelegd:
I. een kantbrief van de minister van justitie aan de officier van justitie te 's-Gravenhage, gedateerd 17 mei 2006, hierbij is gevoegd:
II. een nota met het kenmerk 2006/LaheyBE/4054 van 16 mei 2006 van de ambassade van de Republiek Turkije te 's-Gravenhage aan het ministerie van buitenlandse zaken te 's -Gravenhage met betrekking tot de uitlevering van de opgeëiste persoon; bij deze nota zijn gevoegd kopieën van de rechtstreeks aan het ministerie van justitie gezonden originele documenten, te weten:
III. een in de Turkse taal gestelde brief van het arrondissementsparket te Ankara gericht aan de bevoegde justitiële instantie van de Nederlandse staat, gedateerd 3 mei 2006, inhoudende het verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon met overzicht van de feiten waarvoor uitlevering wordt verzocht ter fine van strafvervolging ter zake van het aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd door de 2.rechtbank voor staatsveiligheid (opgeheven) op 6 april 2004, en het aanhoudingsbevel bij verstek, uitgevaardigd door de 11.meervoudige strafkamer van Ankara op 3 mei 2006; bij dit verzoek zijn als bijlagen gevoegd :
1. een gecertificeerd afschrift van het aanhoudingsbevel bij verstek van de opgeëiste persoon, uitgevaardigd door de 2.rechtbank voor staatsveiligheid van Ankara (opgeheven) op 6 april 2004;
2. een gecertificeerd afschrift van het besluit van 6 april 2004 van de 2.rechtbank voor staatsveiligheid van Ankara (opgeheven) leidende tot het onder III.1. vermelde bevel;
3. een gecertificeerd afschrift van het aanhoudingsbevel bij verstek van de opgeëiste persoon, uitgevaardigd door de 11.meervoudige strafkamer van Ankara op 3 mei 2006;
4. een gecertificeerd afschrift van het besluit van 3 mei 2006 van de 11.meervoudige strafkamer van Ankara leidende tot het onder III.3. vermelde bevel;
5. een in de Engelse taal gesteld arrestatiebevel Interpol van 28 maart 2006 betreffende de opgeëiste persoon;
6. in de Turkse taal gestelde informatie van het directoraat voor terreurbestrijding betreffende de opgeëiste persoon;
7. een in de Turkse taal gesteld uittreksel uit het bevolkingsregister gedateerd 03/05/2006 betreffende de opgeëiste persoon;
8. in de Turkse taal gestelde teksten van mogelijk van toepassing zijnde wetsartikelen volgens de in werking getreden nieuwe wetten;
9. een in de Turkse taal gesteld proces-verbaal van onderzoek strafdossier gedateerd 04.05.2006;
10. een vertaling in het Engels van de onder III. en III.1. tot en met III.9. (met uitzondering van III.5.) vermelde stukken;
IV. een in de Engelse taal gestelde brief van de minister van justitie van Turkije aan het ministerie van justitie te 's-Gravenhage gedateerd 26 mei 2006; hierbij is gevoegd:
1. een in de Turkse taal gestelde brief van het arrondissementsparket te Ankara gericht aan het ministerie van justitie van Turkije, gedateerd 26 mei 2006, waarin onder verwijzing naar het uitleveringsverzoek, om toezending wordt verzocht van alle documenten en informatie, lidmaatschapskaart, kopie van gegevens op de gebruikte computer (op cd en diskette) aangaande het informatiebureau van de illegale organisatie DHKP/C in België;
V. een in de Engelse taal gestelde brief van de minister van justitie van Turkije aan het ministerie van justitie te 's-Gravenhage gedateerd 29 mei 2006 en houdende een nadere opgave omtrent de feiten, waarvoor uitlevering wordt verzocht; hierbij zijn gevoegd:
1. een in de Turkse taal gestelde brief van het arrondissementsparket te Ankara gericht aan het ministerie van justitie van Turkije, gedateerd 24 mei 2006, waarin sprake is van aanbieding van een gesloten envelop, inhoudende een cd met het krantenartikel, uitdraaien van het internet en foto's van het voorval;
2. de onder IV.1. vermelde cd;
VI. een vertaling in het Nederlands van de onder II., III, III.1. tot en met III.10 (met uitzondering van III.5.), IV, IV.1., V. en V.1. vermelde stukken;
VII. een schriftelijke vordering van de officier van justitie te 's-Gravenhage, gedateerd 29 mei 2006, strekkende tot inbehandelingneming van het verzoek tot uitlevering, tot gevangenneming/houding van de opgeëiste persoon en tot het beslissen op het verzoek om afgifte van inbeslaggenomen goederen;
VIII. een in de Engelse taal gestelde brief van het ministerie van justitie aan de minister van justitie van Turkije, gedateerd 22 mei 2006, houdende een verzoek om nadere inlichtingen betreffende het verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon;
IX. een brief van het arrondissementsparket te 's-Gravenhage aan mr. R.A.C. van Rossum, gedateerd 21 juni 2006, waarbij is gevoegd:
1. een brief van de minister van justitie van Turkije aan het ministerie van justitie te 's-Gravenhage, gedateerd 16 juni 2006, houdende nadere inlichtingen op vragen van de rechtbank, gesteld ter zitting van 13 juni 2006, betreffende het verzoek tot uitlevering van de opgeëiste persoon, bij welke brief zijn gevoegd:
a. een document bevattende de kenmerken van gevangenissen van het F-type in Ankara, zijnde het type gevangenis, waarin de opgeëiste persoon gedurende zijn strafproces in Turkije, zal worden geplaatst;
b. een document bevattende informatie over de organisatievorm en -structuur alsmede de doelen en gewelddadige acties van de DHKP/C;
X. een brief van het arrondissementsparket te 's-Gravenhage aan mr. R.A.C. van Rossum, gedateerd 15 juni 2006, waarbij is gevoegd:
1. een gecertificeerd afschrift van het vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Brugge van 28 februari 2006 betreffende de opgeëiste persoon.
3. Overige stukken.
Ter zitting van de uitleveringsrechter van 13 juni 2006 heeft de officier van justitie een schriftelijke samenvatting overgelegd, houdende diens opvatting omtrent de toelaatbaarheid van het uitleveringsverzoek.
4. Het onderzoek ter zitting.
Ter zitting van 13 juni 2006 heeft de voorzitter mededeling gedaan van het uitleveringsverzoek alsmede van de inhoud van de hiervoor onder 2.I. tot en met 2.VII. vermelde stukken. Ter zitting van 4 juli 2006 heeft de voorzitter mededeling gedaan van de inhoud van de hiervoor onder 2.VIII. tot en met 2.X. vermelde stukken.
De opgeëiste persoon is op beide zittingen verschenen en bijgestaan door zijn raadsman mr. J. Pauw. Ter zitting van 4 juli 2006 is de opgeëiste persoon tevens bijgestaan door zijn raadsman mr. M. Pestman.
De opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij degene is die in het uitleveringsverzoek wordt genoemd, dat hij de Turkse en Belgische nationaliteit bezit en dat hij zich tegen de gevraagde uitlevering verzet. Namens de opgeëiste persoon zijn ter zitting verweren gevoerd.
De officier van justitie heeft in de samenvatting, onder 3. genoemd, te kennen gegeven dat de gevraagde uitlevering toelaatbaar is. Ter zitting van 4 juli 2006 heeft de officier van justitie daarbij volhard.
5. Beoordeling van de toelaatbaarheid van de gevraagde uitlevering
5.1. Op het verzoek is toepasselijk:
- het Europees verdrag betreffende de uitlevering gesloten te Parijs op 13 december 1957 (Trb.1965, 9) (het Verdrag);
- het Tweede Aanvullend Protocol bij het Europees verdrag gesloten te Straatsburg op 17 maart 1978 (Trb.1979, 120) (het Protocol).
5.2. De rechtbank zal de gevraagde uitlevering niet toelaatbaar verklaren omdat het verzoek niet voldoet aan de eis van dubbele strafbaarheid vervat in artikel 2 lid 1 van het Verdrag. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.3. In het uitleveringsverzoek is gesteld dat de opgeëiste persoon lid is van de illegale organisatie DHKP/C in de hoedanigheid van een gewapende bende. De betrokkenheid van de opgeëiste persoon bestaat volgens de opeisende partij in een viertal feitencomplexen, te weten:
- het bekleden van een verantwoordelijke functie in het informatiecentrum van de DHKP/C in Brussel;
- het deelnemen aan een incident op 28 november 2000 in het Europees parlement;
- het zitting nemen in een ondersteuningscommissie bij de persbijeenkomst met betrekking tot de hongerstaking van [naam persoon];
- het bijwonen van rechtszittingen in België betreffende [naam persoon 2].
5.4. Naar Turks recht zijn deze feitencomplexen strafbaar gesteld met een gevangenisstraf van meer dan een jaar.
5.5. Naar aanleiding van vragen gesteld bij brief van 22 mei 2006 van het Nederlandse ministerie van justitie aan het Turkse ministerie van justitie omtrent voormelde incidenten, heeft het Turkse ministerie van justitie bij brief van 29 mei 2006 nadere inlichtingen verstrekt.
Op grond van de zich bij het uitleveringsverzoek bevindende stukken en de nadere verstrekte inlichtingen is ten aanzien van het incident op 28 november 2000 in het Europees parlement komen vast te staan dat het hierbij slechts ging om een demonstratie, waarbij de opgeëiste persoon de zaal binnenkwam, scandeerde en demonstreerde. Dit levert naar Nederlands recht niet een strafbaar feit op, waarop het uitleveringsverzoek kennelijk ziet, zoals een bedreiging, aanslag of aanval op de in het Europees parlement sprekende Turkse minister van buitenlandse zaken.
Ten aanzien van de drie andere feitencomplexen is de rechtbank van oordeel dat de zich in het dossier bevindende stukken afkomstig van de opeisende partij onvoldoende aanleiding vormen voor de conclusie dat de opgeëiste persoon ook naar Nederlands recht deel uitmaakte van een criminele organisatie als in het uitleveringsverzoek bedoeld, ook niet indien deze feitencomplexen bezien worden in onderling verband en samenhang met elkaar en met de omtrent de DHKP/C desgevraagd verstrekte nadere algemene informatie.
5.6. Nu niet is kunnen worden vastgesteld dat is voldaan aan de eis van dubbele strafbaarheid dient de uitlevering ontoelaatbaar te worden verklaard en dient daarmee ook de vordering tot afgifte van de onder de opgeëiste persoon inbeslaggenomen voorwerpen te worden afgewezen.
5.7. Het voorgaande betekent dat de rechtbank niet meer toekomt aan beoordeling van de door de raadslieden gevoerde verweren.
6. Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet toelaatbaar de uitlevering aan de Republiek Turkije van [naam opgeëiste persoon] voornoemd ter fine van strafvervolging ter zake van de feiten waarvoor zijn uitlevering is gevraagd, zoals omschreven in de hiervoor onder 2. vermelde documenten;
wijst af de vordering tot afgifte van de inbeslaggenomen voorwerpen en beveelt de teruggave daarvan aan de opgeëiste persoon.
Deze uitspraak is gewezen door
mr. R.A.C. van Rossum, voorzitter,
mrs A. Kuijer en G.A.M. Strijards, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Gest, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van deze rechtbank van 4 juli 2006.
Mr. Strijards is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.