RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900365-06
's-Gravenhage, 9 oktober 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962,
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 25 september 2006, ter voortzetting van de zitting van 9 augustus 2006.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw mr. M.M. Menheere, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie, mr. T.N.M. Kamps, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het haar bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot:
hoofdelijke (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering van de volgende benadeelde partijen:
1. [benadeelde partij 1], [adres], tot een bedrag van € 25.000,00;
2. [benadeelde partij 2], [adres], tot een bedrag van € 65.776,50;
niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partijen:
1. [benadeelde partij 9], [adres] Temse (België);
2. [benadeelde partij 10], [adres].
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van voornoemde bedragen met de daarbij behorende dagen hechtenis ten behoeve van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] voornoemd.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken en heeft daartoe een schriftelijke verklaring overgelegd, welke in het dossier is gevoegd.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar bij dagvaarding onder 1 primair, 1 subsidiair, voor zover dit feit ziet op [persoon C], [benadeelde partij 10], [benadeelde partij 1], [persoon A], [benadeelde partij 3], [persoon B], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5], 2, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan. Verdachte dient daarvan te worden vrijgesproken.
Zo in de gebezigde bewijsmiddelen al steun kan worden gevonden voor enige betrokkenheid van verdachte, dan is deze beperkt gebleven tot het vergezellen van medeverdachte [medeverdachte] bij en het ophalen van deze ná bezoeken aan diens slachtoffers. Een dergelijke betrokkenheid is echter van onvoldoende gewicht om als medeplegen dan wel medeplichtigheid te worden gekwalificeerd.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte medeplichtig is geweest aan de oplichting van [benadeelde partij 9] door [medeverdachte] voornoemd. Uit de bewijsmiddelen volgt dat zij haar (Spaanse) bankrekening beschikbaar heeft gesteld aan [medeverdachte] en eenmalig een geldtransactie heeft verzorgd.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder 1 subsidiair, met betrekking tot [benadeelde partij 9], tenlastegelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld op de bijlage, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde feit is strafbaar. De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft zich gedurende een periode van circa acht maanden op grote schaal schuldig gemaakt aan oplichting.
Verdachte heeft hier aan meegewerkt door in een incidenteel geval haar bankrekening beschikbaar te stellen en een geldtransactie te verzorgen. Mede door haar toedoen is het slachtoffer voor vele tienduizenden euro’s benadeeld. De rechtbank rekent haar dit aan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op:
- een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 27 april 2006;
- een voorlichtingsrapport van de Reclassering van het Leger des Heils d.d. 18 september 2006.
Naar het oordeel van de rechtbank komen de ernst van het bewezenverklaarde en de door de rechtbank in aanmerking genomen omstandigheden voldoende tot uitdrukking in de hierna op te leggen korte vrijheidstraf. Dat deze straf aanzienlijk korter is dan de door de officier van justitie gevorderde straf ligt in het gegeven dat verdachte van het overgrote deel van het tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
De voorlopige hechtenis van de verdachte is bij beslissing van 25 september 2006 reeds opgeheven. Verdachte is per gelijke datum in vrijheid gesteld.
De vordering van de benadeelde partijen.
De volgende personen hebben zich als benadeelde partijen gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding:
1.[benadeelde partij 1], [adres], tot een bedrag van € 25.000,00;
2.[benadeelde partij 2], [adres], tot een bedrag van € 113.256,50;
3.[benadeelde partij 9], [adres] Temse (België), tot een bedrag van € 114.626,01;
4.[benadeelde partij 10], [adres], tot een bedrag van € 70.370,47.
Door of namens de verdachte zijn alle vorderingen betwist.
Met betrekking tot deze vorderingen oordeelt de rechtbank als volgt:
Verdachte zal worden vrijgesproken van de feiten, waarin de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen [benadeelde partij 2], [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 10] hun rechtstreekse grondslag vinden.
De rechtbank zal deze benadeelde partijen dan ook niet ontvankelijk verklaren in hun vordering.
Met betrekking tot de benadeelde partij [benadeelde partij 9] oordeelt de rechtbank dat verdachte weliswaar medeplichtig is geweest aan oplichting, maar dat de hieruit voortvloeiende schade voor rekening moet blijven van de medeverdachte [medeverdachte], zijnde de rechtstreekse veroorzaker van die schade.
De benadeelde partij [benadeelde partij 9] dient dan ook in verdachtes zaak niet ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 48 en 326 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar bij dagvaarding onder 1 primair, 1 subsidiair, voor zover dit feit ziet op [persoon C], [benadeelde partij 10], [benadeelde par[benadeelde partij 1], [persoon A], [benadeelde partij 3], [persoon B], [benadeelde partij 4] en [benadeelde partij 5], 2, 3 primair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 subsidiair, voor wat betreft [benadeelde partij 9], tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feit 1 subsidiair:
Medeplichtigheid aan oplichting;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van VIER WEKEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de eventuele tenuitvoerlegging van
de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 26 april 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 28 april 2006,
in vrijheid gesteld op : 25 september 2006;
verklaart de navolgende benadeelde partijen
1.[benadeelde partij 1], [adres],
2.[benadeelde partij 2], [adres],
3.[benadeelde partij 9], [adres] Temse (België),
4.[benadeelde partij 10], [adres],
niet ontvankelijk in hun vordering tot schadevergoeding, en bepaalt dat deze de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door:
mrs Quadekker, voorzitter,
Ju en Bierling, rechters,
in tegenwoordigheid van Boel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2006.