ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ1513

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/51063
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring van vreemdeling door misslag DV&O

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 1 november 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een vreemdeling, die zijn uitzetting frustreert en diverse strafrechtelijke antecedenten heeft. De vreemdeling was niet op de juiste locatie aangeleverd voor zijn hoorzitting, als gevolg van een misslag van de Dienst Vervoer & Ondersteuning (DV&O). De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet op 1 november 2006 in persoon kon worden gehoord, zoals vereist door artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De rechtbank heeft onmiddellijk na het ontdekken van de misslag verzocht om de vreemdeling alsnog aan te voeren, maar DV&O kon hier niet aan voldoen. Hierdoor heeft de rechtbank geoordeeld dat de bewaring onrechtmatig was en heeft zij de opheffing van de maatregel bevolen.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de termijn voor de bewaring op 2 november 2006 om 24.00 uur zou eindigen, wat betekent dat de bewaring vanaf 3 november 2006 onrechtmatig zou zijn. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om de vreemdeling alsnog op 2 november 2006 te horen, ondanks het verzoek van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de opheffing van de bewaring bevolen, en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat er geen grond was voor het oordeel dat de bewaring eerder onrechtmatig was geweest. Tevens is de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 644,--.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige hoorzittingen in vreemdelingenzaken en de verantwoordelijkheden van de betrokken instanties, zoals DV&O, om ervoor te zorgen dat vreemdelingen op de juiste wijze worden gehoord. De rechtbank heeft de zaak behandeld in enkelvoudige samenstelling en de uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Zitting houdende te Zutphen
Registratienummer: AWB 06/51063 VRONTN
Datum uitspraak: 1 november 2006
UITSPRAAK
op het beroep tegen de maatregel van bewaring, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[eiser] ,
geboren op [datum] 1967,
van Algerijnse nationaliteit,
met diverse aliassen,
verblijvende in het Detentiecentrum “de Pollart” te Roermond,
V-nummer [nummer] ,
eiser,
gemachtigde: mr. J.A. Tegenbosch, advocaat te Wintelre,
tegen
DE MINISTER VOOR VREEMDELINGENZAKEN EN INTEGRATIE
verweerder,
gemachtigde: mr. R.A. Visser, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Bij besluit van 19 oktober 2006 is eiser opnieuw in bewaring gesteld.
Eiser heeft daartegen bij brief van 19 oktober 2006 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 1 november 2006. Eiser is daarbij niet verschenen. Eisers gemachtigde was ter zitting aanwezig. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
Ingevolge artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000, vindt de zitting bij de rechtbank uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon, dan wel in persoon of bij raadsman en Onze Minister om bij gemachtigde te verschijnen, teneinde te worden gehoord.
2.2 Ingevolge vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) leidt het niet tijdig horen van de vreemdeling eerst met ingang van het verstrijken van de in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 genoemde termijn tot onrechtmatigheid van de bewaring.
2.3 De rechtbank stelt vast dat eiser niet ter zitting van 1 november 2006 is verschenen teneinde in persoon te worden gehoord. Niet gebleken is dat eiser niet is verschenen om redenen die in zijn risicosfeer liggen. De rechtbank overweegt daarbij dat het vervoer van eiser naar zitting een verantwoordelijkheid is van verweerder en dat voldoende is komen vast te staan dat eiser als gevolg van een misslag van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (hierna: DV&O) is aangeleverd bij nevenzittingsplaats Roermond en niet bij deze nevenzittingsplaats.
De rechtbank overweegt dat de termijn als bedoeld in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 op 2 november 2006 om 24.00 uur zal eindigen en dat de maatregel van bewaring aldus met ingang van 3 november 2006 onrechtmatig zal worden.
Aangezien opheffing van de bewaring op 3 november 2006 onvermijdelijk is en niet is aangevoerd dat voortduring van de bewaring tot die datum nog enig redelijk doel kan dienen, ziet de rechtbank aanleiding om de bewaring van eiser met ingang van heden op te heffen.
Voor zover verweerder ter zitting heeft gevraagd, mede gelet op de zwaarwegende belangen die zijn gediend met de bewaring van eiser, om de behandeling ter zitting te schorsen en eiser alsnog op 2 november 2006 in persoon te horen, overweegt de rechtbank met verwijzing naar een uitspraak van (onder meer) 22 december 2004 (JV 2005/79) van de Afdeling dat zij daartoe geen aanleiding ziet. Nog daargelaten dat eisers gemachtigde ter zitting heeft aangegeven niet bij een behandeling op 2 november 2006 aanwezig te kunnen zijn, overweegt de rechtbank dat op de dag van zitting, waarop eiser volgens planning gehoord had moeten worden, omstreeks 09.30 uur informatie is binnengekomen dat eiser door DV&O is aangeleverd bij nevenzittingsplaats Roermond. De rechtbank heeft vervolgens onmiddellijk (onder meer) een nieuwe transportorder doen uitgaan en aangegeven dat eiser de gehele dag nog kon worden aangevoerd teneinde te worden gehoord. DV&O heeft daarop omstreeks 11.00 uur bericht dat niet aan het verzoek van de rechtbank kon worden voldaan.
2.4 Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, aan de vreemdeling een schadevergoeding toekennen. Nu de bewaring met ingang van heden is opgeheven en geen grond bestaat voor het oordeel dat de bewaring voordien onrechtmatig is geweest, bestaat geen aanleiding voor toekenning van schadevergoeding.
2.5 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Met toepassing van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en wegingsfactor 1).
3. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,-- te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank, nevenzittingsplaats Zutphen, door storting op bankrekeningnummer 1923.25.922 ten name van Arrondissement 547 Zutphen, onder vermelding van het in de kop van deze uitspraak genoemde registratienummer.
Aldus gegeven door mr. M.J.H. Schuurman en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2006 in tegenwoordigheid van mr. M.P. Schutte als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen één week na de verzending van een afschrift van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van “Hoger beroep vreemdelingenzaken”, postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Afschrift verzonden op: