ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ2691

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
268860 - FA RK 06-4131
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.G. Kok
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot vaststelling omgangsregeling tussen biologische vader en minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 3 november 2006 uitspraak gedaan in een verzoek van de biologische vader tot het vaststellen van een omgangsregeling met zijn minderjarige kind. De vader heeft het kind niet erkend en de moeder heeft het ouderlijk gezag. De vader verzoekt om een regeling voor omgang, maar de moeder verzet zich hiertegen en vraagt de rechtbank om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 18 augustus 2006, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun procureurs.

De rechtbank overweegt dat volgens artikel 1:377f van het Burgerlijk Wetboek de rechter op verzoek een omgangsregeling kan vaststellen, mits er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de verzoeker en het kind. De vader stelt dat er een band is die kan worden aangemerkt als 'family life' in de zin van artikel 8 EVRM, maar de rechtbank oordeelt dat hij onvoldoende bijkomende omstandigheden heeft gesteld die deze band onderbouwen. De vader heeft weliswaar geprobeerd contact te houden, maar de rechtbank concludeert dat de aard van de relatie tussen de ouders kortstondig was en dat de vader slechts sporadisch contact heeft gehad met de minderjarige.

De rechtbank komt tot de conclusie dat de vader niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, omdat er onvoldoende bewijs is van een band die als familie- en gezinsleven kan worden aangemerkt. De beslissing van de rechtbank is dat de vader niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn verzoek tot het treffen van een omgangsregeling.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Omgang
rekestnummer: FA RK 06-4131
zaaknummer: 268860
datum beschikking: 3 november 2006
BESCHIKKING op het op 28 juni 2006 ingekomen verzoek van:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. N. Roodenburg.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. S. Hermans.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennis genomen van de stukken waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift.
Op 18 augustus 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man, bijgestaan door zijn procureur, alsmede de vrouw, bijgestaan door haar procureur.
BEOORDELING
Uit de moeder is geboren de minderjarige [naam minderjarige], op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats]. De man is de biologische vader van de minderjarige. Hij heeft het kind niet erkend. De moeder is van rechtswege alleen met het ouderlijk gezag over de minderjarige belast.
Het verzoek strekt tot het treffen van een regeling inzake de omgang tussen de man en de minderjarige.
De vrouw voert verweer en verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek, subsidiair het verzoek van de man af te wijzen.
Ingevolge artikel 1:377f van het Burgerlijk Wetboek, kan de rechter op verzoek een omgangsregeling vaststellen tussen het kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, tenzij het belang van het kind zich tegen toewijzing verzet of het kind, dat twaalf jaar of ouder is, bezwaar maakt.
Voor de ontvankelijkheid van het verzoek van de man is vereist dat hij, naast het biologische vaderschap, voldoende bijkomende omstandigheden stelt en aannemelijk maakt, waaruit blijkt dat hij in die nauwe persoonlijke betrekking tot het kind staat, oftewel dat er een band tussen hem en het kind bestaat die kan worden aangemerkt als family life in de zin van artikel 8 EVRM.
Ter terechtzitting en uit de stukken is het volgende naar voren gekomen.
Partijen hebben gedurende ongeveer zes maanden een affectieve relatie gehad. Gedurende deze relatie hebben zij twee à drie weken samengewoond. Uit de relatie is op [geboortedatum] 2004 de minderjarige geboren. De man is de biologische vader van de minderjarige. Partijen hebben, toen de vrouw drie maanden zwanger was, de relatie verbroken. Er zijn geen pogingen ondernomen om de relatie te herstellen. De man is niet bij de geboorte van de minderjarige aanwezig geweest. Vijf weken na de geboorte heeft de man de minderjarige ongeveer een uur gezien en een half jaar later nog eens ongeveer een half uur.
De man heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat je theoretisch zou kunnen zeggen dat er geen sprake is van family life, maar dat je het een keer moet laten beginnen. De man heeft gesteld dat de vrouw de omgang tussen de minderjarige en de man nu al bijna twee jaar frustreert en dat er al veel te veel tijd is verstreken, waarin het family life had kunnen worden opgebouwd. De man heeft tevens aangevoerd dat hij nadat de relatie verbroken was wel getracht heeft contact te houden met de vrouw, doch dat hij op verzoek van de vrouw, mede met het oog op een goed verloop van de zwangerschap, haar met rust heeft gelaten. De man heeft voorts naar voren gebracht dat hij de vrouw tijdens de zwangerschap ten huwelijk heeft gevraagd en dat de vrouw daarop met ja heeft geantwoord. Ook heeft de man aangegeven dat hij de minderjarige wilde erkennen, doch dat de vrouw dit niet wilde.
De vrouw heeft gesteld dat er geen sprake is noch is geweest van family life en dat het de man is die op geen enkele wijze interesse voor de minderjarige heeft getoond. Volgens de vrouw is het initiatief altijd van haar uitgegaan. Zij heeft naar voren gebracht dat de man niet betrokken is geweest bij de naamgeving van de minderjarige en bij het uitkiezen van het geboortekaartje. Zij heeft erkend dat de man een huwelijksaanzoek heeft gedaan en dat zij daarop met ja heeft geantwoord, doch heeft daartegen ingebracht dat zij zich overdonderd voelde en dat zij twee dagen later alsnog nee heeft gezegd. De vrouw heeft aangegeven dat zij nooit de behoefte heeft gevoeld om samen met de man een plan te maken over de toekomst van de minderjarige.
De rechtbank is, gelet op hetgeen ter terechtzitting en uit de stukken naar voren is gekomen, van oordeel dat door de man, naast het biologische vaderschap, onvoldoende bijkomende omstandigheden zijn gesteld waaruit voortvloeit dat er tussen hem en de minderjarige een band bestaat die als familie- en gezinsleven kan worden aangemerkt. De man geeft zelf al aan dat theoretisch gezien er geen sprake is van family life. Of dit te wijten is aan de man of aan de vrouw doet naar het oordeel van de rechtbank niet terzake. De rechtbank is van oordeel dat de aard van de relatie van partijen - kortstondig en ruim voor de geboorte van de minderjarige verbroken - en de contacten die de man met de minderjarige heeft gehad - slechts tweemaal kortstondig ruim na de geboorte van de minderjarige - niet met zich brengen dat hier sprake is van family life. Gelet hierop zal de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek.
BESLISSING
De rechtbank:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot het treffen van een regeling inzake de omgang tussen hem en de minderjarige.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.G. Kok, kinderrechter, bijgestaan door P. Lahman als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 november 2006.