RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/925683-04; 09/093311-02; 09/665185-05; 09/612570-05;
09/665033-06.
's-Gravenhage, 11 december 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] in 1982,
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 31 maart 2006 en 27 november 2006.
De verdachte is op 27 november 2006, alhoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Zijn raadsman mr. F.P. Holthuis, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en verklaart bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn.
De officier van justitie, mr. A.H. Baggerman, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 4. ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte wordt veroordeeld:
- ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1. primair, 2., 3. primair, 7., 11. primair en 12. ten laste gelegde: tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren,
- ter zake van het hem bij dagvaarding onder 8. ten laste gelegde: tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 maanden,
- ter zake van het hem bij dagvaarding onder 9. ten laste gelegde: tot een geldboete van
€ 340,00 subsidiair 6 dagen hechtenis en
- ter zake van het hem bij dagvaarding onder 10. ten laste gelegde: tot een geldboete van
€ 320,00 subsidiair 6 dagen hechtenis.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Ontvankelijkheid officier van justitie in zijn vervolging
Ter terechtzitting van 31 maart 2006 heeft de raadsman een ontvankelijkheidverweer gevoerd met betrekking tot de feiten 3. primair, 3, subsidiair, 4., 5. primair, 5. subsidiair en 6..
De rechtbank heeft de officier van justitie ontvankelijk geacht ten aanzien van de feiten 3. primair, 3. subsidiair en 4. en heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk geacht ten aanzien van de feiten 5. primair, 5. subsidiair en 6..
De rechtbank verwijst voor de inhoud van het gevoerde preliminair verweer, de overwegingen van de rechtbank dienaangaande naar het proces-verbaal van die zitting.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 3. primair, 3. subsidiair en 4. is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Nadere overweging met betrekking tot de vrijspraak
Verdachte wordt verweten dat hij op 16 augustus 2002 zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van verkrachting en vrijheidsberoving.
In het dossier bevinden zich voor zover van belang de aangifte van het slachtoffer en de ontkennende verklaring van de verdachte. Dit levert onvoldoende wettig bewijs op om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Om tot voldoende wettig bewijs te kunnen komen, dient te blijken van steunbewijs.
Aangeefster heeft tegenover de politie verklaard dat zij in een auto is gesleurd, is meegevoerd naar een woning alwaar zij is verkracht door verdachte, terwijl er drie mannen bij stonden te kijken.
Voorts kan niet worden gezegd dat de door aangeefster beschreven modus operandus wezenlijk overeenstemt met die van de verdachte onder feiten 1. en 2., 5. en 6. en 11. en 12. tenlastegelegde feiten, zodat steunbewijs ook niet kan worden gevonden in de aangiften, die aan de feiten ten grondslag liggen.
Gelet op deze verklaringen en de overige inhoud van het voorliggende dossier acht de rechtbank onvoldoende wettig bewijs aanwezig om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, waaruit dient te volgen dat verdachte van de feiten 3. primair, 3. subsidiair en 4. moet worden vrijgesproken.
Overwegingen met betrekking tot het bewijs
Met betrekking tot de feiten 1. primair, 2., 11. primair en 12. acht de rechtbank de feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij bezigt hiertoe onder meer de volgende bewijsmiddelen:
feit 1. primair en 2.:
- de aangifte van het slachtoffer
- de verklaringen van verdachte zelf, waar hij verklaart dat hij met het slachtoffer in zijn woning/kamer gemeenschap heeft gehad;
- de verklaring van [A], vaste begeleidster van het slachtoffer, d.d. 30 maart
2006, waarin zij verklaart dat zij letsel heeft gezien bij het slachtoffer [slachtoffer], bestaande uit schaafwonden aan haar armen, rode en blauwe plekken in haar nek en een bult op haar hoofd. Verder heeft [A] verklaard dat het slachtoffer gedurende een week erg stil, bang en down was, hetgeen het slachtoffer normaliter niet is.
Feit 11.primair en 12.:
- de aangifte van het slachtoffer;
- de verklaringen van verdachte zelf, waar hij verklaart dat hij met het slachtoffer in zijn woning/kamer gemeenschap heeft gehad;
- de verklaring van [B], waar hij verklaart dat hij in de nacht van 3 op 4 november 2005 rond 02.00 uur ongewoon harde muziek hoorde, dat van de voorkant van het huis kwam, hetgeen ook door aangeefster is verklaard en wijst op het overstemmen van de geluiden, die gepaard gingen met de gewelddadigheden.
Overweging met betrekking tot schakelbewijs.
De rechtbank heeft in voorkomende gevallen de afzonderlijke verklaringen van de slachtoffers over en weer voor de diverse ten laste gelegde feiten als schakelbewijs gebruikt, nu in deze verklaringen een gang van zaken wordt geschetst die steeds op essentiële punten overeenkomt. Zij heeft in haar overwegingen daartoe ook de aangifte van [C] betrokken. De ten laste gelegde feiten betreffen alle gevallen van verkrachting waarbij verdachte telkens op een zelfde manier heeft gehandeld. In al die gevallen heeft verdachte prostituees meegenomen naar zijn woning, de deur afgesloten, de prostituees woordelijk bedreigd en geslagen alsmede aan de haren getrokken en/of bij de keel gegrepen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1. primair, 2., 7., 8., 9., 10., 11. primair en 12. ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de bijlage, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal verkrachtingen, welke verkrachtingen gepaard gingen met excessief geweld en bedreiging met geweld en heeft daarmee op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de slachtoffers. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van delicten als de onderhavige nog geruime tijd lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen hen is aangedaan. Daarnaast brengen feiten zoals het onderhavige bij de burgers angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Verdachte heeft zich daarbij ook schuldig gemaakt aan de vrijheidsberoving van diezelfde slachtoffers door de deur van de woning en/of zijn kamer af te sluiten om ze zo te beletten dat zij de kamer zouden verlaten en in één geval de radio zeer luid aangezet, kennelijk om te beletten dat medebewoners hem en/of het slachtoffer zouden horen.
Verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van de slachtoffers.
Verder heeft verdachte gebruik gemaakt van een vals rijbewijs, heeft hij - kortweg gezegd - dronken een voertuig bestuurd en heeft hij een voertuig bestuurd zonder daarvoor een geldig rijbewijs te hebben en als bestuurder geen aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen afgesloten.
Met het gebruik van een vals rijbewijs heeft hij het vertrouwen geschonden dat de maatschappij stelt in dergelijke documenten. Het gebruik van (teveel) alcohol is van invloed op het reactievermogen tijdens deelname aan het verkeer waardoor er jaarlijks vele slachtoffers zijn te betreuren. Met het besturen van een voertuig zonder rijbewijs heeft verdachte zich onttrokken aan de rijbewijsplicht. Het bezit van een geldig rijbewijs geeft aan dat een bestuurder heeft voldaan aan de vereiste rijvaardigheden. Verdachte heeft daar niet aan voldaan hetgeen
de verkeersveiligheid in gevaar brengt.
Voor wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank gelet op het op naam van de verdachte staand uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 13 april 2005.
Alhoewel verdachte voor een aantal feiten is vrijgesproken, hetgeen in beginsel tot een lagere straf zou moeten leiden dan door de officier van justitie gevorderd, vergen de ernst van het bewezenverklaarde en de in aanmerking genomen omstandigheden oplegging van de door de officier van justitie gevorderde vrijheidsstraf.
De rechtbank zal de gevangenneming van verdachte gelasten en overweegt daartoe als volgt.
Blijkens de vele aangiftes in het dossier kan worden vastgesteld dat verdachte met grote regelmaat zogenaamde drugshoertjes benadert voor betaalde seks. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugshoertjes hun diensten aanbieden, waarbij zij weinig of geen voorwaarden stellen, om zo hun verslaving te kunnen bekostigen. Verdachte maakte in voorkomende gevallen misbruik van hun situatie en waarbij hij ze onder excessief geweld verkrachtte.
Gelet op de vele aangiftes en het feit dat de rechtbank 2 verkrachtingen bewezen heeft verklaard, sluit zij niet uit dat verdachte zich wederom schuldig zal maken aan een of meer van de thans bewezen verklaarde feiten, waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten.
Het is op deze grond dat de rechtbank de gevangenneming zal bevelen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a (oud), 14b (oud), 14c, 23, 24, 24c, 57, 62, 225, 242 en 282 van het Wetboek van Strafrecht;
- 8, 107, 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
- 30 van de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen.
verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk met betrekking tot de feiten 5. primair en 5. subsidiair en 6.;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder
3. primair, 3. subsidiair en 4. ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder
1. primair, 2., 7., 8., 9., 10., 11. primair en 12 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
1. primair en 11. primair, telkens:
opzettelijk iemand van zijn vrijheid beroven en beroofd houden.
Opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, als bedoeld in artikel 225, lid 1, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Overtreding van artikel 8, tweede lid, onder a van de Wegenverkeerswet 1994.
Overtreding van artikel 107, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Als bestuurder van een motorrijtuig daarmede op een weg rijden zonder dat er voor dat motorrijtuig een verzekering overeenkomstig de Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen is gesloten en in stand gehouden.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
met betrekking tot de feiten 1. primair, 2., 7., 11. primair en 12. tot:
een gevangenisstraf voor de duur van DERTIG MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot ZES MAANDEN niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 15 juli 2004,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 16 juli 2004,
in vrijheid gesteld op : 19 augustus 2004;
met betrekking tot feit 8.:
een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van voertuigen voor de tijd van ZES MAANDEN;
met betrekking tot feit 9.:
een geldboete van € 340,00 (driehonderdveertig euro);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van ZES dagen;
met betrekking tot feit 10.:
een geldboete van € 320,00 (driehonderdtwintig euro);
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van ZES dagen;
beveelt de gevangenneming van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W.H.J. Stemker Köster, voorzitter,
mrs. D.R. Glass en H. Steenhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van V.R.G.D. Boel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 december 2006.