ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ4556

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/997108-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • J. Timmermans
  • A. de Graaff
  • M. Smid-Verhage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie binnen het pachtsysteem van glazenwasserij en belastingfraude

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 december 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een gestructureerd samenwerkingsverband van pachters en verpachters binnen de glazenwasserij. De rechtbank oordeelde dat dit samenwerkingsverband, hoewel informeel en zonder schriftelijke overeenkomsten, een criminele organisatie vormde vanwege de stelselmatige overtredingen van de belastingwetgeving door de betrokken partijen. De verdachte, die als verpachter fungeerde, werd verweten jarenlang inkomsten buiten de boeken te houden, wat leidde tot belastingfraude. De rechtbank stelde vast dat de verdachte op de hoogte was van het feit dat een aanzienlijk deel van zijn inkomen zwart was en dat hij niets had ondernomen om dit te veranderen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank baseerde haar beslissing op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en concludeerde dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die tot doel had om belastingontduiking te faciliteren. De rechtbank nam ook de aanbevelingen van de reclassering in overweging, die elektronisch toezicht en een taakstraf adviseerde.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/997108-06
's-Gravenhage, 15 december 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1954,
thans gedetineerd in het huis van bewaring Noordsingel te Rotterdam.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 september, 28 november en 1 december 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr Kaarls, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Appels heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 en 5 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen waskaarten zullen worden verbeurdverklaard en dat het onder verdachte inbeslaggenomen vuurwapen zal worden onttrokken aan het verkeer.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Overweging ten aanzien van feit 1.
In Den Haag en omgeving, maar ook elders in Nederland wordt de markt van de glazenwasserij gereguleerd door een pachtsysteem. De beheerders van wijken en straten waar gelapt wordt hebben zoveel werk in beheer dat zij niet in staat zijn om zelf, dat wil zeggen als eenmanszaak, al dat werk uit te voeren. De beheerders nemen geen (extra) glazenwassers in dienst om het werk uit te voeren, maar zij verpachten straten en wijken, of delen daarvan, aan andere glazenwassers, die daarvoor pacht betalen. De pacht is een vast deel, veelal 30% (er zijn ook gevallen bekend van 35%), van de maximale opbrengst van hetgeen is gepacht. De verhouding tussen verpachter en pachter is informeel; er zijn geen schriftelijke pachtovereenkomsten en de 'mores' van die overeenkomsten ligt vast in de 'words of the street'. Zo is een van die ongeschreven regels dat glazenwassers niet in elkaars wijken of straten lappen. Een andere ongeschreven regel is dat indien er in een gepachte wijk of straat problemen ontstaan de verpachter deze oplost. Dit systeem wordt door alle betrokkenen gekend, erkend en in stand gehouden op basis van vrijwilligheid. Als reguleringsmechanisme voor de markt van de glazenwasserij is in de loop der jaren een gestructureerd samenwerkingsverband (pachters en verpachters) met zekere hiërarchische verhoudingen ontstaan gebaseerd op ongeschreven regels (mores) en vaste prijsafspraken. Dat geheel kan worden aangemerkt als een organisatie. Het Openbaar Ministerie heeft bij de behandeling van deze zaak het standpunt ingenomen dat dit samenwerkingsverband als onrechtmatig dient te worden beschouwd en reeds daarom al als een criminele organisatie kan worden aangemerkt. De rechtbank deelt dit standpunt niet; in het maatschappelijk en economisch verkeer zijn immers vele van dit soort samenwerkingsverbanden in meer of minder formele zin te herkennen.
Naar het oordeel van de rechtbank verandert het karakter van een op zich legale organisatie indien een stelselmatige schending van de wet eigen is aan die organisatie. Een van de ongeschreven regels van de hierboven beschreven organisatie is dat de pacht zowel aan de betalende als aan de ontvangende kant niet in de boeken wordt opgenomen, hetgeen primair tot gevolg heeft dat onvoldoende inkomsten- loon- en omzetbelasting wordt afgedragen, terwijl daarnaast de door de glazenwassers gevoerde administraties niet voldoen aan de eisen die de wet daaraan stelt. Het op zich genomen legale pachtstelsel brengt aldus mee dat jaren lang stelselmatig de artikelen 48, 68 en 69 van de Algemene wet inzake de rijksbelastingen en artikel 225 Wetboek van strafrecht zijn overtreden door pachters en verpachters. Deze overtredingen zijn zodanig inherent aan deze organisatie dat de rechtbank deze aanmerkt als een criminele organisatie. Dat niet is komen vast te staan dat geweld of bedreiging daarmee een van de handhavingmechanismen van die organisatie zou zijn doet daaraan niet af.
De rechtbank is van oordeel dat in ieder geval de verpachtende glazenwassers deel hebben uitgemaakt van de criminele organisatie. Onder meer gelet op de ter terechtzitting afgeluisterde tapgesprekken, de verklaringen van verdachte over door hem ontvangen pachtgelden en de verklaringen van glazenwassers dat zij aan verdachte pachtgelden hebben afgedragen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte een van de verpachters is geweest en derhalve pachtinkomsten heeft ontvangen, welke hij niet aan de belastingdienst heeft opgegeven. Daarbij komt dat met betrekking tot verdachte een vermogensvergelijkend onderzoek is gedaan waaruit volgt dat hij in de periode 2000-2005 veel meer geld heeft uitgegeven dan hem op basis van zijn opgegeven inkomensgegevens ter beschikking stond.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 en 5 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft deel uitgemaakt van een criminele organisatie die onder andere tot doel had het buiten het zicht van de belastingdienst houden van inkomsten. Hiervoor werd zonodig valsheid in geschrift gepleegd. Dat deel van die inkomsten dat aan de belastingdienst had moeten worden opgegeven, het zwarte geld, werd mede door verdachte witgewassen. Door inkomsten buiten de boeken te houden, werd de gevoerde administratie vals en werd een effectieve controle door de belastingdienst onmogelijk gemaakt. Verdachte was een van de verpachters binnen het systeem dat door de rechtbank is geduid als een criminele organisatie en hij heeft er zeker toe bijgedragen dat het systeem met alle inherente negatieve consequenties in stand bleef. Zwarte inkomsten oefenen een negatieve druk uit op het premie- en belastingstelsel en hebben onder meer tot gevolg dat het totaal van de premiedruk op degenen die wel alle inkomsten aan de belastingen opgeven hoger wordt dan dat deze zou hoeven te zijn. Dit effect wordt ernstiger naarmate de op deze wijze gepleegde fraude langer duurt. Daarenboven is een eventueel beroep op het systeem van sociale zekerheid en gezondheidszorg door degenen die zwart inkomen hebben genoten onevenredig groot, gelet op de mate van premieafdracht. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij jaren lang in de wetenschap dat een aanmerkelijk deel van zijn inkomen zwart was, niets heeft ondernomen om dat tij te keren.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank kennis genomen van het Voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland d.d. 13 november 2006.
De reclassering adviseert de rechtbank, indien de ernst van de feiten het toelaat, verdachte elektronisch toezicht en het verrichten van een taakstraf op te leggen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 12 april 2006 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten met justitie in contact is geweest.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank navolgende deels voorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1 tot en met 7.
Ten aanzien van de gevorderde onttrekking aan het verkeer overweegt de rechtbank dat nu blijkens de beslaglijst daar geen vuurwapen op staat vermeld, de rechtbank hierover ook geen beslissing kan nemen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 57, 140 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 en 5 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
ten aanzien van feit 2 en 4:
opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 5:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 36 MAANDEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 10 april 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 13 april 2006,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 12 MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1 tot en met 7;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
De Graaff en Smid-Verhage, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bröcheler, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 december 2006.