RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/997103-06
's-Gravenhage, 15 december 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
thans gedetineerd in PI Haaglanden, PCS ZBB te Den Haag.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 4 september, 29 november en 1 december 2006.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr G.V. van der Bom, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting van 29 november 2006 verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Appels heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 en 5 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van de tijd in voorarrest doorgebracht, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, alsmede gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen waskaarten zullen worden verbeurdverklaard.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Op grond van de inhoud van het dossier als ook op grond van het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat verdachte niet als deelnemer aan de onder 1 telastgelegde criminele organisatie kan worden aangemerkt. Hoewel hij als glazenwasser werkt, pachtte en als gevolg daarvan in fiscalibus niet volledig zijn verplichtingen nakwam, kan hem het bewustzijn van een criminele organisatie en het opzet op die organisatie niet worden toegerekend. Daarvoor was zijn rol in het geheel te klein. De omstandigheid dat de vader van deze verdachte in deze zaak een belangrijke rol speelt mag en kan niet van invloed zijn op het oordeel dat de rechtbank zich ten aanzien van een bewezenverklaring in de zaak van deze verdachte heeft te vormen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 2, 3, 4 en 5 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft om in zijn onderhoud te voorzien als glazenwasser straten gepacht. Op zich is dat legaal, maar voor pachters geldt niet alleen dat zij de afgedragen pacht buiten de boeken houden, maar ook dat de pacht die zij afdragen een zodanige belasting op het inkomen vormt dat zij zich gedwongen voelen meer werk te pachten dan zij in feite aankunnen en als gevolg daarvan lapwerk zwart moeten uitbesteden aan andere, niet pachtende glazenwassers.
Het fiscale gevolg daarvan is dat de overheid inkomsten misloopt aan loonbelasting en premies. Zwarte inkomsten oefenen een negatieve druk uit op het premie- en belastingstelsel en hebben onder meer tot gevolg dat het totaal van de premiedruk op degenen die wel alle inkomsten aan de belastingen opgeven hoger wordt dan dat deze zou hoeven te zijn. Dit effect wordt ernstiger naarmate de op deze wijze gepleegde fraude langer duurt. Daarenboven is een eventueel beroep op het systeem van sociale zekerheid en gezondheidszorg door degenen die zwart inkomen hebben genoten onevenredig groot, gelet op de mate van premieafdracht. De manier waarop verdachte in zijn levensonderhoud heeft willen voorzien brengt onvermijdelijk fiscale fraude met zich mee. De rechtbank rekent hem het voor lief nemen van die omstandigheid, met alle maatschappelijke gevolgen van dien, aan. Evenzeer rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij de verantwoordelijkheid voor hetgeen hem in strafrechtelijke zin wordt verweten in feite bij zijn moeder en zijn boekhouder legt, terwijl hij gelet op zijn verklaringen bijzonder goed wist dat de met betrekking tot de hoogte van zijn inkomen aan de boekhouder verstrekte informatie niet klopte.
De rechtbank heeft acht geslagen op een uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 30 maart 2006 betreffende verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte reeds meerdere malen is veroordeeld, doch niet voor soortgelijke feiten. De rechtbank rekent het verdachte wel aan dat deze eerdere veroordelingen hem er niet van hebben weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank navolgende deels voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf passend en geboden.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 11, 12 en 13.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 telastgelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 2, 3, 4 en 5 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist en onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 4 en 5:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 245 DAGEN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 3 april 2006;
in voorlopige hechtenis gesteld op : 6 april 2006;,
welke voorlopige hechtenis werd opgeheven met ingang van : 5 september 2006,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 90 DAGEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
veroordeelt verdachte te dier zake voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 100 (honderd) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 50 (vijftig) DAGEN;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 11, 12 en 13;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
De Graaff en Smid-Verhage, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bröcheler, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 december 2006.