ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ4560

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/997125-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Timmermans
  • De Graaff
  • Smid-Verhage
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in strafzaak met betrekking tot geld afkomstig van misdrijf

In deze strafzaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 15 december 2006 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1981. De verdachte was beschuldigd van het ontvangen van geld dat afkomstig zou zijn van misdrijf, dat haar ouders haar hadden geleend voor de inrichting van een zonnestudio. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat de verdachte wist, had moeten weten of had kunnen weten dat het geleende geld deels van misdrijf afkomstig was. De verdachte verkeerde in de veronderstelling dat het geld afkomstig was uit de verkoop van onroerend goed en had niet veel contact met haar ouders over de glazenwasserij en het inkomen dat daarmee werd verdiend. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet kon weten dat de kasstaten die zij van de familieboekhouder had gekregen vals waren. Het referentiekader dat nodig was voor deze wetenschap ontbrak haar volledig.

De rechtbank heeft de argumenten van de raadsvrouw van de verdachte, die stelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard moest worden wegens schending van het gelijkheidsbeginsel, verworpen. De raadsvrouw had aangevoerd dat de verdachte in een vergelijkbare positie verkeerde als haar oom, die ook een aanzienlijk geldbedrag in bewaring had gehad, maar niet als verdachte was aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van gelijkwaardige personen binnen dezelfde strafrechtelijke context en dat de beslissing omtrent vervolging een exclusieve bevoegdheid van het Openbaar Ministerie is.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte de bij dagvaarding telastgelegde feiten had begaan, en sprak haar vrij van alle beschuldigingen. Dit vonnis is gewezen door de meervoudige kamer van de rechtbank 's-Gravenhage, met parketnummer 09/997125-06, en is openbaar uitgesproken op 15 december 2006.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
parketnummer 09/997125-06
's-Gravenhage, 15 december 2006
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 december 2006.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsvrouw mr M.G.C. van Riet, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Appels heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van twee uur per dag die zij in voorarrest heeft doorgebracht.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie.
De raadsvrouw heeft namens verdachte aangevoerd dat het openbaar ministerie ten aanzien van feit 1 niet-ontvankelijk verklaart dient te worden, wegens schending van het gelijkheidsbeginsel. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat verdachte in een vergelijkbare positie verkeerde als haar oom [oom], welke ook een aanzienlijk geldbedrag van medeverdachte [medeverdachte parketnummer 09/997196-05] in bewaring heeft gehad. Nu deze [oom] in het geheel niet als verdachte is aangemerkt is de raadsvrouw van oordeel dat de vervolging van verdachte voor ditzelfde feit op willekeur berust.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Ten einde te kunnen vaststellen of er sprake is van willekeur door in binnen het kader van eenzelfde strafzaak de ene persoon wel als verdachte aan te merken en te vervolgen en de andere persoon niet, dient op z'n minst vast te staan dat het gaat om gelijkwaardige personen binnen dezelfde strafrechtelijke context. Daarvan is de rechtbank, gelet ook op de officier van justitie ter terechtzitting gedane mededeling, niet gebleken. Voor het overige miskent het verweer dat de wetgever beoogd heeft de beslissing omtrent vervolging tot een exclusieve bevoegdheid van het Openbaar Ministerie te maken, zoals neergelegd in artikel 167 Wetboek van Strafvordering.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding is telastgelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hiertoe het volgende.
Uit het dossier noch uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte wist, heeft moeten of had kunnen weten dat het geld dat haar ouders haar geleend hadden ten behoeve van de inrichting van een zonnestudio, deels van misdrijf afkomstig was. Zij verkeerde in de veronderstelling dat dat geld afkomstig was uit de verkoop van onroerend goed. Voor zover verdachte zich kan herinneren kon binnen het gezin waarin zij opgroeide financieel gezien erg veel. In de tijd dat zoiets nog geen gemeengoed was, herinnert verdachte zich luxe verjaardagscadeaus en gezinsvakanties in het buitenland. Zij was van jongs af aan bekend met een ruim financieel bestedingspatroon binnen het ouderlijk gezin. Haar verhouding met haar ouders was, gelet op hetgeen zij hierover heeft verklaard over haar sexuele geaardheid, niet zodanig innig, dat zij met haar ouders en broer veel contacten had over de glazenwasserij en het inkomen dat daarmee werd verdiend.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte niet kunnen weten, maar ook niet hoeven te vermoeden dat de kasstaten, die zij van de familieboekhouder had gekregen met de opdracht deze over te schrijven in een kasboek, vals waren. Het voor die wetenschap, ook in voorwaardelijke zin, benodigde referentiekader ontbrak haar ten enenmale.
De rechtbank spreekt verdachte derhalve van het haar telastgelegde vrij.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Timmermans, voorzitter,
De Graaff en Smid-Verhage, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bröcheler, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 december 2006.