De effecten van de stelselwijziging zijn voorts behandeld door mr. K.P.D. Vermeulen in Arbeidsrecht 2006/4; "De salderingsregeling".
Mr. Vermeulen sluit zich aan bij de bovengenoemde redenering van mr. Boot. Zijns inziens "is de werkgever niet bevoegd arbeidsvoorwaarden eenzijdig te verlagen.(...) Eenzijdige wijziging van de contractuele regeling is immers in beginsel niet toegelaten (...) een dergelijke eenzijdige wijziging strikt genomen niet mogelijk is. (...) In veel gevallen zullen de werkgever en de werknemer de afspraak nog niet hebben gewijzigd, zodat de werkgever de salderingsregeling kan toepassen. In die gevallen zullen partijen overigens vroeg of laat hun afspraak moeten aanpassen. ".
De mededeling van SRK aan haar personeel dat zij per 1 januari 2006 niet langer zal bijdragen in de ziektekostenverzekering, vormt ook geen redelijk voorstel aan [gedaagde] om in te stemmen met een wijziging. SRK doet immers geen voorstel maar constateert eenvoudig dat haar contractuele bijdrage zou zijn vervallen op grond van gewijzigde regelgeving. Deze constatering van SRK is onjuist. Er is op 1 januari 2006 geen regel van kracht geworden die meebrengt dat SRK voortaan is bevrijd van haar contractuele verplichting jegens [gedaagde] tot vergoeding van 75% van de maandelijkse premies voor de ziektekostenverzekering van hemzelf en zijn gezinsleden. De enkele omstandigheid dat de Zorgverzekeringswet de bestaande particuliere (collectieve) ziektekostenverzekering thans aanduidt met de term zorgverzekering, doet blijkens de memorie van toelichting evenmin afbreuk aan bestaande contractuele afspraken. Evenmin vormt de tussen de CAO-partijen overeengekomen afspraak om artikel 7.3 (houdende een werkgeversbijdrage van 60%) per 1 januari 2006 te laten vervallen, reden om de individuele afspraken tussen [gedaagde] en SRK inzake de werkgeversbijdrage eveneens als vervallen te beschouwen. De CAO geldt immers slechts aanvullend. Bij gebreke van een eenzijdig wijzigingsbeding als bedoeld in art. 7:613 BW zal de werkgever bij gewijzigde omstandigheden een redelijk verzoek aan de werknemer kunnen doen, dus een met redenen onderbouwd verzoek, waarin zowel rekening is gehouden met de belangen van de werkgever, als de belangen van de werknemer. Indien de werkgever met een zorgvuldig afgewogen en redelijk voorstel komt, kan de werknemer verplicht zijn om positief op dat wijzigingsvoorstel te reageren.
[gedaagde] wijst op het arrest van de Hoge Raad van 26 juni 1998, NJ 1998, 767, "Taxi Hofman" en op het naar zijn mening verhelderende artikel van mevr. mr. C.S. Kehrer-Bot en mevr. mr. E.J.L. Bruyninckx in Arbeidsrecht 2005/4: "Eenzijdige wijziging van arbeidsvoorwaarden."
In laatstgenoemd artikel wordt aan de hand van literatuur en jurisprudentie betoogd dat "bij eenzijdige wijziging van collectieve regelingen de hoge norm van artikel 6:248 lid 2 BW (derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid) dient de gelden, mitsdien de maatstaf dat een tussen partijen als gevolg van een overeenkomst geldende regel niet (meer) van toepassing is voor zover dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. De schrijvers verwijzen dan voor de toepasselijkheid in het arbeidsrecht naar het arrest van de Hoge Raad van 25 februari 2000, JAR 2000/85, FNV /Frans Maas, in welke zaak een wetswijziging op het vlak van arbeidsvoorwaarden aan de orde was, vergelijkbaar met de onderhavige zaak van [gedaagde] en SRK. In genoemd arrest ging het om een collectieve regeling die voorzag in loonsuppletie tijdens ziekte, na invoering van de Wet terugdringing ziekteverzuim van 1 januari 1994. [De wet Terugdringing Ziekteverzuim bepaalde dat werkgevers bij ziekte de eerste twee of zes weken minimaal 70% van het loon moesten doorbetalen. Het was niet meer mogelijk om de eerste twee wachtdagen of de bovenwettelijke uitkering (aanvulling loon tot 100%) bij de bedrijfsvereniging te herverzekeren.] In deze uitspraak casseerde de Hoge Raad het oordeel van de rechtbank dat inhield dat ongewijzigde instandhouding van de suppletieregeling in verband met de gewijzigde wettelijke regels ten opzichte van de werkgever 'niet redelijk' was. Weliswaar dient SRK individueel met [gedaagde] tot nieuwe afspraken te komen over een redelijk wijzigingsvoorstel, daarbij dient echter de norm voor collectieve wijziging van arbeidsvoorwaarden in acht te worden genomen, omdat de gewijzigde omstandigheid ook het gehele personeel aangaat en van individuele afspraken met [gedaagde] precedentwerking uitgaat voor het overige personeel. SRK dient dus aannemelijk te maken dat ongewijzigde toepassing van de contractuele regel om 75% van de premie van [gedaagde] te vergoeden (onder saldering van haar wettelijke bijdrage) tot onaanvaardbare gevolgen voor haar lijdt. SRK heeft [gedaagde] nog geen inzage gegeven in de gevolgen van de stelselwijziging, noch bij handhaving van de contractueel met hem (en andere voorheen particulier verzekerde medewerkers), noch bij het geheel of gedeeltelijk laten vervallen van die afspraken. Voor [gedaagde] is zodoende niet kenbaar of sprake is van onaanvaardbare gevolgen.
Uit de rekenvoorbeelden van mr. Vermeulen in zijn eerdergenoemd artikel "De salderingsregeling" kan worden afgeleid dat de werkgever goedkoper uit is bij voorheen ziekenfondsverzekerden. "Werkgevers met relatief veel voorheen particulier verzekerde werknemers zijn doorgaans duurder uit, vooral als zij in 2005 niet of slechts weinig bijdroegen aan de particuliere premie." SRK droeg echter veel bij aan de particuliere premie, namelijk 75%. [gedaagde] weet echter niet in welke verhouding werknemers bij SRK voorheen ziekenfonds of particulier verzekerd waren. Het zou voor de doelmatigheid van dit debat wel nuttig zijn als SRK inzage zou geven in deze cijfers en berekening zou overleggen over de effecten bij integrale handhaving, integrale afschaffing en gedeeltelijke afschaffing van de contractuele bijdrage.
In het geval van [gedaagde] vormt een bijzondere omstandigheid dat niet enkel voor hemzelf maar tevens voor zijn echtgenote en twee studerende dochters wordt meegedaan aan de collectieve zorgverzekering van SRK. Volgens de memorie van toelichting bij artikel 2.5.8 van de I&A Zvw kunnen al deze premies, voor zover betrekking hebbend op het basispakket, gesaldeerd worden op de werkgeversbijdrage (Kamerstukken II 2004/05,30124, nr. 3, p. 41): "Het kan hierbij gaan om een vergoeding van de kosten met betrekking tot de werknemer zelf, die de inkomensafhankelijke bijdrage verschuldigd is, maar mede om een vergoeding van de kosten van andere verzekeringsplichtigen (waaronder de echtgenoot zonder inkomen en eventuele kinderen jonger dan 18 jaar van de werknemer). Voor zover de uit de overeenkomst voortvloeiende bijdrage hoger is dan de wettelijke bijdrage, wordt de wettelijke bijdrage verminderd tot nihil".
In het tweede rekenvoorbeeld van mr. Vermeulen wordt dan ook de premie van de partner van de werkgeversbijdrage afgetrokken. Uiteraard kan niet meer dan de wettelijk verplichte bijdrage in mindering worden gebracht in geval de contractuele bijdrage hoger zou zijn. Zodoende kan SRK op de wettelijke bijdrage van maandelijks € 162,58 de contractuele basispremie van vier personen in mindering brengen. Uitgaande van een (afgeronde) jaarpremie van € 1.100,-- per persoon van het basispakket (zoals mr. Vermeulen aanneemt), wat overeenkomt met € 91,67 per persoon per maand, kan SRK de wettelijk verplichte bijdrage salderen tot nihil (4 x 75% x 91,67 = € 275,--). In de relatie SRK tot [gedaagde] gaat SRK er niet op achteruit indien zij de contractuele regeling in de individuele arbeidsovereenkomst van [gedaagde] vanaf 2006 continueert. Zij kan de gehele wettelijke bijdrage salderen tot nihil, en overigens als voorheen 75% blijven bijdragen. In de huidige situatie waarin SRK (afgezien van de tijdelijke gewenningsbijdrage van € 10,-- per maand) louter de volledige wettelijk verplichte bijdrage vergoedt, gaat SRK er sterk op vooruit, behaalt zij een aanmerkelijk financieel voordeel, en lijdt [gedaagde] een verlies. Aan de hand van een vereenvoudigd rekenvoorbeeld heeft [gedaagde] dat inzichtelijk gemaakt (pagina 8. van zijn toelichting). Bij vergelijking (binnen 2006) vormt het effect van afschaffing van elke contractuele bijdrage (huidige situatie) ten opzichte van handhaving van 75% bijdrage:
Voordeel voor SRK van vervallen van haar contractuele bijdrage: € 1.649,-
Nadeel [gedaagde] van vervallen van contractuele bijdrage SRK: € 792,-.
Het laten vervallen van de contractuele eigen bijdrage werkt tegenover [gedaagde] derhalve apert onredelijk. Bovendien kan SRK zich niet beroepen op een wijziging van omstandigheden, aangezien zij bij continuering van de contractuele bijdrage aan [gedaagde] geen nadeel lijdt. Indien beide dochters zijn afgestudeerd en niet langer in aanmerking komen voor deelneming in de collectieve zorgverzekering van SRK ontstaat een ander beeld. SRK kan dan nog enkel de premie van [gedaagde] en zijn partner salderen. Het is voorshands niet aannemelijk dat de partner van [gedaagde] eigen inkomsten in loondienst of anderszins verwerft, zodat zij waarschijnlijk in aanmerking blijft komen voor deelname.
[gedaagde] heeft ook voor die (diverse) situaties rekenvoorbeelden gegeven, waarbij telkens een (steeds kleiner wordend) voordeel resteert voor SRK en een (steeds kleiner wordend) nadeel voor [gedaagde] (pagina 9).