ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5470

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
262737 06-2029
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • M.J. van den Bergh
  • E.P. Kuipéri
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en partneralimentatie met betrekking tot minderjarig kind

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 20 november 2006 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die in 1982 met elkaar zijn gehuwd en één minderjarig kind hebben. De vrouw heeft verzocht om echtscheiding, de vaststelling van de gewone verblijfplaats van het kind bij haar, en om partneralimentatie van € 2.500,-- per maand. De man heeft verweer gevoerd tegen de partneralimentatie en heeft gesteld dat er een convenant is gesloten waarin afstand is gedaan van het recht op partneralimentatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtscheiding op basis van duurzame ontwrichting van het huwelijk niet is betwist en heeft dit verzoek toegewezen.

Wat betreft de verblijfplaats van het minderjarige kind, heeft de rechtbank geoordeeld dat het verzoek van de vrouw om de gewone verblijfplaats bij haar vast te stellen, niet is weersproken en dus toewijsbaar is. De rechtbank heeft ook de financiële situatie van de man beoordeeld. De man heeft een inkomen van € 4.175,-- bruto per maand, maar heeft aangevoerd dat hij onvoldoende draagkracht heeft om meer dan € 628,-- bruto per maand te betalen aan partneralimentatie. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat de man voldoende financiële ruimte heeft om een bijdrage van € 900,-- per maand te betalen aan de vrouw, rekening houdend met haar behoefte en de omstandigheden van het huwelijk.

De rechtbank heeft het nihilbeding in het convenant, dat onder druk is opgesteld, nietig verklaard en heeft geoordeeld dat de man gehouden is om de alimentatie te betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de man direct moet beginnen met betalen, ongeacht eventuele hoger beroep procedures. De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de alimentatie vastgesteld op € 900,-- per maand, met ingang van de inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector familie- en jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Scheiding
rekestnummer: 06-2029
zaaknummer: 262737
datum beschikking: 20 november 2006
BESCHIKKING op het op 4 maart 2006 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [plaats] (ZH),
procureur: mr. P.J.W. de Water.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [plaats],
procureur: mr. M.C. Reichmann.
PROCEDURE
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- de brieven met bijlagen d.d. 22 juni 2006 en 6 juli 2006 van de zijde van de vrouw;
- de brieven met bijlagen d.d. 17 juli 2006 en 5 oktober 2006 van de zijde van de man.
Op 16 oktober 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de vrouw, vergezeld van haar procureur, en de man, vergezeld van mr. M. Groenleer, kantoorgenoot van zijn procureur.
VERZOEK EN VERWEER
Het verzoek van de vrouw zoals dat thans luidt strekt tot echtscheiding subsidiair scheiding van tafel en bed, met een nevenvoorzieningen tot:
- bepaling dat het minderjarige kind van partijen de gewone verblijfplaats zal hebben bij de vrouw;
- vaststelling van een uitkering tot levensonderhoud van de vrouw ad € 2.500,-- per maand, bij vooruitbetaling te voldoen,
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De man voert - onder referte voor het overige - verweer tegen de verzochte partneralimentatie.
BEOORDELING
Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Blijkens authentiek bewijsstuk zijn de echtgenoten op [datum] 1982 in de gemeente [A] met elkaar gehuwd. Zij hebben één thans nog minderjarig kind,
[kind 1], geboren op [datum] 1990 te [plaats].
De echtscheiding
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat het daarop steunende niet weersproken verzoek tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar is.
De gewone verblijfplaats van de minderjarige
Het verzoek van de vrouw tot vaststelling van de gewone verblijfplaats van de minderjarige bij de vrouw kan als niet weersproken en op de wet gegrond worden toegewezen.
De partneralimentatie
Bij haar verzoek om een partneralimentatie van € 2.500,-- in de maand vast te stellen, is de vrouw uitgegaan van de verwachting van de man dat hij als zelfstandig ondernemer een bruto winst zou maken van € 130.000,-- per jaar. De man heeft evenwel gesteld dat zijn plannen voor overname van een onderneming van de baan zijn en dat hij thans in loondienst werkzaam is tegen een inkomen van € 2.500,-- netto per maand. De vrouw heeft dit ter terechtzitting erkend en heeft te kennen gegeven dat van dit door de man gestelde inkomen zal moeten worden uitgegaan.
De rechtbank verstaat dit aldus, dat de vrouw verzoekt om een door de rechtbank juist geachte door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud te bepalen op basis van een netto maandloon van de man van € 2.500,--.
De man heeft aangevoerd dat tussen partijen op 7 april 2005 een convenant is gesloten. In artikel I van dit convenant is bepaald dat partijen over en weer afstand doen van het recht om partneralimentatie te vorderen. De man heeft zich dan ook primair op het standpunt gesteld dat het verzoek van de vrouw ter zake partneralimentatie dient te worden afgewezen.
De vrouw heeft aangevoerd dat het convenant slechts is gesloten omdat zij dit nodig had in verband met het verkrijgen van een huurwoning en dat het onder grote tijdsdruk tot stand is gekomen.
De man heeft - voor het geval dat mocht blijken dat hij gehouden is om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te betalen - het standpunt ingenomen dat hij onvoldoende draagkracht heeft om een bijdrage te voldoen van meer dan € 628,-- bruto per maand.
Ten aanzien van het primaire verweer van de man overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting komt naar voren dat de vrouw de woning die zij na het uiteengaan van partijen was gaan bewonen, op korte termijn heeft moeten verlaten. Teneinde in aanmerking te komen voor andere een woning, diende - kennelijk wegens door de woningbouwvereniging gestelde eisen - op zeer korte termijn een convenant te worden opgesteld. Hiertoe hebben partijen zich gewend tot een notaris. Uit het convenant zelf blijkt eveneens dat het in haast is opgesteld in verband met het verkrijgen van een woning. Tevens blijkt uit het convenant dat de notaris partijen duidelijk heeft gemaakt dat hij ter zake van echtscheiding geen bijzondere deskundigheid bezat en dat partijen zich dan ook alsnog tot een advocaat dienden te wenden. Ter terechtzitting is voorts gebleken dat de vrouw, toen zij bezwaar maakte tegen het in artikel I opgenomen nihilbeding, onder druk is gezet (volgens de verklaringen van partijen: door de burgemeester van hun woonplaats) om het convenant te ondertekenen.
Gezien de omstandigheden waaronder het convenant tot stand is gekomen zoals bovenstaand geschetst, waarbij in het oog springt de druk waaronder de vrouw zich in verband met haar precaire woonsituatie op dat moment bevond, komt naar het oordeel van de rechtbank aan het in het convenant opgenomen nihilbeding geen betekenis toe en een beroep van de man op dit nihilbeding kan dan ook niet slagen.
De man heeft voorts aangevoerd dat hij in verband met het nihilbeding de huwelijkse schulden op zich heeft genomen en heeft afgelost. Ook dit verweer zal de rechtbank passeren, aangezien het bestaan van deze schulden - die door de vrouw zijn betwist - en de aflossing daarvan door de man niet aannemelijk zijn gemaakt.
Nu het primaire verweer van de man geen doel treft, zal de rechtbank zal overgaan tot een inhoudelijke beoordeling van het verzoek van de vrouw om het vaststellen van een door de man te betalen bijdrage in haar levensonderhoud.
Behoefte
De man heeft de behoefte van de vrouw aan de verzochte bijdrage betwist, stellende dat de vrouw zelf in haar levensonderhoud kan voorzien door betaalde arbeid te verrichten.
Voor het geval de rechtbank hierover anders mocht oordelen, heeft de man de behoefte van de vrouw gesteld op € 900,-- per maand. Dit is door de vrouw niet betwist.
De rechtbank overweegt dat uit het huwelijk van partijen drie kinderen zijn geboren, die door de vrouw zijn verzorgd en opgevoed. Voorts is van belang dat de vrouw onweersproken heeft gesteld dat zij tijdens het huwelijk nimmer een betaalde baan heeft gehad en dat het huwelijk van partijen vierentwintig jaar heeft geduurd. Tijdens het huwelijk was dan ook kennelijk sprake van een traditioneel rolpatroon. Onder deze omstandigheden dient er naar het oordeel van de rechtbank van te worden uitgegaan dat het voor de vrouw, mede gezien haar leeftijd, niet eenvoudig zal zijn om een betaalde baan te vinden, zodat geen aanleiding wordt gezien om thans vooruit te lopen op een situatie waarin de vrouw door middel van arbeid in haar levensonderhoud kan voorzien. De vrouw dient er wel rekening mee te houden dat dit over enkele jaren anders kan liggen.
Nu de vrouw niet weersproken heeft dat haar behoefte € 900,-- per maand bedraagt, zal van die behoefte worden uitgegaan.
Draagkracht
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man uit van een inkomen van de man van € 4.175,-- bruto per maand inclusief vakantiegeld, zulks op basis van salarisspecificaties over de maanden januari tot en met april 2006.
De rechtbank neemt de volgende niet - dan wel onvoldoende - betwiste maandelijkse lasten in aanmerking:
€ 546,-- wegens huur;
€ 264,-- wegens kosten zorgverzekering.
De vrouw heeft de volgende opgevoerde maandlasten betwist:
a. € 125,-- wegens herinrichtingskosten;
b. € 114,-- wegens advocaatkosten;
c. € 75,-- wegens schoolkosten van de minderjarige.
Ad a: Ter terechtzitting is gebleken dat de man, die in de voormalige echtelijke woning is blijven wonen en de beschikking heeft gekregen over de gehele inboedel, geen kosten heeft gemaakt voor herinrichting, doch dat de opgevoerde kosten schilderwerk betreffen. De rechtbank acht geen termen aanwezig om met deze kosten, die zij als reguliere onderhoudskosten aanmerkt, rekening te houden.
Ad b: Deze kosten zal de rechtbank niet in aanmerking nemen, aangezien de man ook na het vaststellen van de partneralimentatie over voldoende vrije ruimte beschikt om deze kosten uit te kunnen voldoen. Hierbij verwijst de rechtbank naar het Trema-rapport, waarin wordt aanbevolen om met advocaatkosten slechts rekening te houden indien de onderhoudsplichtige niet de beschikking heeft over liquide middelen. Omstandigheden die aanleiding kunnen zijn om van deze aanbevelingen af te wijken, zijn door de man niet gesteld en zijn ook niet gebleken.
Ad c: De vrouw heeft ter terechtzitting verklaard dat de man voorheen de schoolkosten van de minderjarige betaalde, doch dat deze kosten thans voor haar rekening komen. Dit heeft de man niet weersproken, zodat de rechtbank met deze kosten geen rekening zal houden.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van € 900,-- per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
BESLISSING
De rechtbank:
- spreekt uit de echtscheiding tussen: [de man], en [de vrouw], gehuwd op [datum] 1982 in de gemeente [A];
- bepaalt dat de minderjarige:
[kind 1], geboren op [datum] 1990 te [plaats],
de gewone verblijfplaats zal hebben bij de vrouw, en verklaart deze bepaling uitvoerbaar bij voorraad;
- bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand tegen kwijting aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal uitkeren een bedrag van € 900,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beschikking in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. van den Bergh, tevens kinderrechter, bijgestaan door
mr. E.P. Kuipéri als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 20 november 2006.