ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ5656

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 december 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/7279 WOB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarheid van documenten betreffende de vestiging van een Opvangvoorziening voor harddrugsgebruikers

In deze zaak heeft eiseres op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten die verband houden met de vestiging van een Opvangvoorziening voor harddrugsgebruikers in Den Haag. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, heeft het verzoek gedeeltelijk afgewezen. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder de notulen en memo's van de ambtelijke projectgroep terecht slechts gedeeltelijk heeft openbaar gemaakt. De rechtbank oordeelt dat de passages met bedrijfsgegevens in een brief van Woninbeheer terecht zijn geweigerd op basis van artikel 10 van de Wob. Ook de inzage van een vertrouwelijk stuk uit 2004 is door verweerder geweigerd, omdat de daarin voorkomende feiten en persoonlijke beleidsopvattingen niet van elkaar te scheiden zijn. De rechtbank is echter van mening dat openbaarmaking van dit stuk met weglating van tot personen herleidbare beleidsopvattingen mogelijk zou moeten zijn.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder wegens strijd met de wet en verklaart het beroep gegrond. Verweerder wordt opgedragen om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht aan eiseres. De uitspraak is gedaan door mr. C.W. de Wit en openbaar uitgesproken op 5 december 2006.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
tweede afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 05/7279 WOB
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag, verweerder.
Ontstaan en loop van het geding
Bij brief van 7 april 2005 heeft eiseres ingevolge de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) bij verweerder een verzoek ingediend om openbaarmaking van alle documenten die verband houden met de vestiging van een Opvangvoorziening voor harddrugsgebruikers (een zogeheten OVHG) in de wijken [wijk A] en [wijk B] te [woonplaats].
Bij besluit van 31 mei 2005 heeft verweerder het verzoek gedeeltelijk afgewezen.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 6 september 2005 ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 12 oktober 2005, van gronden voorzien bij brief van 27 oktober 2005, beroep ingesteld.
Verweerder heeft bij brief van 1 november 2005 de vertrouwelijke stukken overgelegd en daarbij verzocht om met toepassing van artikel 8:29 van de Awb te bepalen dat alleen de rechtbank kennis neemt van deze stukken, waarvan de openbaarmaking is geweigerd.
Bij beslissing van 12 januari 2006 heeft de rechtbank toepassing van artikel 8:29 van de Awb gerechtvaardigd geacht. Desgevraagd heeft eiser bij brief van 20 januari 2006 de rechtbank toestemming verleend om mede op grondslag van de geheimgehouden stukken uitspraak te doen.
Het beroep is op 19 oktober 2006 ter zitting behandeld. Daarbij is eiseres ter zitting verschenen en heeft verweerder zich laten vertegenwoordigen door mr. A.S. Imanse. Tevens was voor verweerder ter zitting aanwezig R. van Kleef.
De rechtbank heeft geconstateerd dat bij de geheim te houden stukken een aantal documenten ontbreekt dat volgens de inventarislijst wel aanwezig had moeten zijn en heeft verweerder gevraagd de - volgens verweerder als gevolg van een kopieerstoring - ontbrekende notulen van de ambtelijke projectgroep van 10 april 2003, 2 februari 2005 en 16 februari 2005 alsnog aan de rechtbank toe te zenden. Daarbij heeft de rechtbank aangegeven dat de gerechtvaardigd geachte toepassing van artikel 8:29 van de Awb tevens wordt geacht de ontbrekende stukken te omvatten. Eiseres heeft desgevraagd ter zitting aangegeven dat de door haar gegeven toestemming om mede op grondslag van de geheimgehouden stukken uitspraak te doen ook die stukken omvat.
De rechtbank heeft daarop het onderzoek ter zitting geschorst.
De verzochte stukken zijn op 23 oktober 2006 ontvangen en partijen hebben de rechtbank desgevraagd schriftelijk toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
In overeenstemming met artikel 8:64, vijfde lid, van de Awb, bepaalt de rechtbank dat een nadere zitting achterwege blijft en sluit thans het onderzoek.
Motivering
Ingevolge artikel 3, vijfde lid, van de Wob, wordt een verzoek om informatie ingewilligd met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 10 en 11.
Artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob, bepaalt dat het verstrekken van informatie ingevolge de Wob achterwege blijft voor zover dit bedrijfs- en fabricagegegevens betreft, die door natuurlijke personen of rechtspersonen vertrouwelijk aan de overheid zijn meegedeeld.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, blijft het verstrekken van informatie ingevolge de Wob eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijk personen of rechtspersonen dan wel andere derden.
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wob, wordt in geval van een verzoek om informatie uit documenten, opgesteld ten behoeve van intern beraad, waarbij ingevolge artikel 1, aanhef en onder c, van de Wob, onder intern beraad - voor zover hier van belang - moet worden verstaan het beraad over een bestuurlijke aangelegenheid binnen een bestuursorgaan (...), geen informatie verstrekt over daarin opgenomen persoonlijke beleidsopvattingen.
Ingevolge artikel 11, tweede lid, eerste volzin, van de Wob, kan met het oog op een goede en democratische bestuursvoering over persoonlijke beleidsopvattingen informatie worden verstrekt in niet tot personen herleidbare vorm.
Ter zitting heeft eiseres haar beroep in zoverre beperkt dat zij inzage wil van die stukken die verband houden met de mogelijke vestiging van een OVHG op de locatie [a-straat] in [woonplaats]. Meer specifiek gaat het eiseres daarbij om alle memo's en notulen van de ambtelijke projectgroep die verweerder als vertrouwelijke stukken aan de rechtbank heeft overgelegd, alle mogelijk nog voorhanden, maar nog niet overgelegde stukken uit de periode van 13 augustus 2003 tot 29 september 2004, het communicatieplan [wijk C] en de brief van Woningbeheer van 16 mei 2003.
Beoordeeld dient derhalve te worden of verweerder de geheel of gedeeltelijke openbaarmaking van deze stukken op goede gronden heeft geweigerd.
De rechtbank stelt in dat verband allereerst vast dat de geweigerde inzage van het communicatieplan [wijk C] in het kader van die beoordeling geen rol kan spelen. De tegen de geweigerde inzage van dit plan gerichte beroepsgrond kan het (in dit beroep) bestreden besluit niet aantasten, omdat in dat besluit de inzage ervan niet wordt geweigerd. Dat is wel het geval in het - naar aanleiding van een afzonderlijk Wob-verzoek genomen - besluit van 5 oktober 2005. Dat besluit, dat inmiddels onherroepelijk is omdat eiseres daartegen geen bezwaar heeft gemaakt, maakt echter geen deel uit van dit geding, zodat het hier verder onbesproken blijft.
Met betrekking tot overige stukken overweegt de rechtbank het volgende.
De notulen en memo's van de ambtelijke projectgroep.
De rechtbank is van oordeel dat deze notulen en memo's moeten worden aangemerkt als stukken zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, van de Wob. De rechtbank heeft van deze vertrouwelijke stukken kennis genomen en daarbij vastgesteld dat hierin opvattingen, voorstellen, aanbevelingen en conclusies voorkomen van meerdere personen over een bestuurlijke aangelegenheid en de daartoe door hen gevoerde argumenten. Dit zijn persoonlijke beleidsopvattingen in de zin van artikel 1, aanhef en onder f, van de Wob, die door verweerder zijn gebruikt voor intern beraad zoals bedoeld in artikel 1, aanhef en onder c, van de Wob.
Gelet hierop heeft verweerder de notulen en memo's terecht slechts gedeeltelijk aan eiseres openbaargemaakt en de publicatie van de beleidsopvattingen in overeenstemming met artikel 11, eerste lid, van de Wob, achterwege gelaten.
Daarnaast heeft verweerder redelijkerwijs het standpunt kunnen innemen dat openbaarmaking van deze beleidsopvattingen ingevolge artikel 11, tweede lid, van de Wob, in niet tot personen herleidbare vorm niet mogelijk was. Daarvoor zijn de feiten en de beleidsopvattingen te zeer met elkaar verweven. Bovendien waren enkele namen van de bij deze bestuurlijke aangelegenheid betrokken ambtenaren van meet af aan bij eiseres bekend, zodat anonimiseren ook om die reden geen zin zou hebben gehad.
De brief van Woningbeheer van 16 mei 2003.
Verweerder heeft de inzage van deze brief ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, alsmede het tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob, volledig geweigerd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dient artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob, naar zijn aard restrictief te worden uitgelegd. Van bedrijfs- en fabricagegegevens is slechts sprake indien en voor zover uit die gegevens wetenswaardigheden kunnen worden gelezen of afgeleid met betrekking tot de technische bedrijfsvoering of het productieproces dan wel met betrekking tot de afzet van de producten of de kring van afnemers en leveranciers.
De rechtbank heeft na kennisname van deze als vertrouwelijk overgelegde brief geconstateerd dat deze voor het merendeel bedrijfsgegevens bevat in de hiervoor bedoelde zin. Gelet daarop heeft verweerder de openbaarmaking van de desbetreffende passages ingevolge artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob, terecht geweigerd.
Ook voor het overige heeft verweerder zich, naar het oordeel van de rechtbank, in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de door Woningbeheer gevraagde vertrouwelijkheid in dit geval dient te prevaleren boven het algemene belang van openbaarheid. Het pand aan de [b-straat] waar het in deze brief om gaat was ten tijde van belang aan de gemeente Den Haag aangeboden zonder dat de bewoners daarvan op de hoogte waren gesteld. Openbaarmaking van deze brief betekent dat niet alleen eiseres kennis zal kunnen nemen van de inhoud ervan, maar dat iedere burger tot die gegevens toegang krijgt, derhalve ook de bewoners van het bewuste pand. Dat zou de relatie tussen Woningbeheer en deze bewoners onevenredig kunnen benadelen. Gelet hierop heeft verweerder in overeenstemming met artikel 10, tweede lid, onder g, van de Wob, de openbaarmaking van dit gedeelte van de brief in redelijkheid kunnen weigeren.
Stukken uit de periode van 13 augustus 2003 tot 29 september 2004.
Vastgesteld wordt dat verweerder slechts één stuk uit deze periode heeft overgelegd, namelijk een ambtelijk rapport van 4 februari 2004. Eiseres acht het niet aannemelijk dat de door verweerder ingestelde commissie, of enige andere commissie in deze periode niet heeft vergaderd. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat de ambtelijke projectgroep in deze periode niet heeft vergaderd, zodat er geen notulen zijn. Wel hebben er in deze periode ambtelijke werkzaamheden plaatsgevonden met betrekking tot een mogelijke vestiging van een OVHG op de locatie [a-straat]. Het overgelegde verslag is in het kader van die werkzaamheden opgemaakt en is het enige document uit deze periode. Deze uitleg komt de rechtbank niet onaannemelijk voor.
Verweerder heeft eiseres, in overeenstemming met het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften, de inzage van bedoeld stuk op basis van artikel 11, eerste lid, van de Wob, geweigerd, omdat de daarin voorkomende feiten en persoonlijke beleidsopvattingen dermate met elkaar zijn verweven dat zij onmogelijk van elkaar zijn te scheiden.
De rechtbank ziet echter, na kennis te hebben genomen van dit vertrouwelijke stuk (d.d. 4 februari 2004, 2e Gebruikersruimte Tussenstand), geen grond om verweerder in zijn standpunt te volgen. Niet valt in te zien waarom openbaarmaking van dit stuk niet met weglating van tot personen herleidbare beleidsopvattingen zou kunnen geschieden. Eiseres heeft informatie gevraagd over de locatie [a-straat] en dit document bevat wat die locatie aangaat slechts een beperkt aantal beleidsopvattingen. Voor het overgrote deel bestaat het rapport uit opmerkingen van algemene aard en feiten die ook uit andere (openbare) bronnen bekend zouden kunnen zijn.
Het voorgaande betekent dat verweerder ten onrechte de gehele openbaarmaking van dit rapport heeft geweigerd en dat het beroep in zoverre gegrond is. Het bestreden besluit zal wegens strijd met de wet worden vernietigd.
Er is, nu eiseres geen gebruik heeft gemaakt van beroepsmatig verleende rechtsbijstand en van andere op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komende kosten niet is gebleken, geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit van 6 september 2005 en draagt verweerder op om met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen;
bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht, te weten € 138,00, vergoedt.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mr. C.W. de Wit in het openbaar uitgesproken op 5 december 2006, in tegenwoordigheid van de griffier mr. W. Goederee.
Voor eensluidend afschrift,
de griffier van de Rechtbank 's-Gravenhage,