ECLI:NL:RBSGR:2006:AZ6129

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/11699
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake asielaanvraag en verblijfsvergunning regulier

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 13 november 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser van Kameroense nationaliteit en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie. De eiser had een verzoek ingediend om gebruik te maken van de inherente afwijkingsbevoegdheid en om in het bezit te worden gesteld van een verblijfsvergunning. De rechtbank diende te beoordelen of de brief van verweerder van 27 januari 2006 een besluit was waartegen beroep openstond. De rechtbank oordeelde dat de brief van 26 januari 2006 geen besluit bevatte omtrent een verblijfsvergunning en dat artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet van toepassing was. Hierdoor werd het beroep van eiser niet-ontvankelijk verklaard.

De rechtbank overwoog verder dat de brief van verweerder van 26 januari 2006 tevens een impliciete weigering bevatte om een besluit te nemen op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier. Deze weigering werd gelijkgesteld met een besluit, maar het beroep kon pas worden ingesteld nadat verweerder op bezwaar had beslist. De rechtbank besloot het beroep van eiser door te zenden aan verweerder om als bezwaarschrift te worden behandeld.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een correcte procedurele afhandeling van asiel- en verblijfsaanvragen en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de rechtsbescherming van de eiser. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk, wat betekent dat de eiser niet in zijn verzoek werd ontvangen en dat de zaak niet verder in behandeling werd genomen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 06/11699 BEPTDN
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken d.d. 13 november 2006
inzake
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1967, van Kameroense nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. L.M. Straver, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.P. Verveer, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Inleiding
1.1 Op 29 december 2003 heeft eiser verweerder verzocht gebruik te maken van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid c.q discretionaire bevoegdheid en hem in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning.
1.2 Op 22 juli 2005 heeft eiser bezwaar ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag.
1.3 Bij brief van 27 januari 2006 heeft verweerder eiser uitgenodigd te worden gehoord omtrent zijn asielaanvraag en medegedeeld dat bezwaar tegen de fictieve weigering een beslissing te nemen op het asielverzoek niet mogelijk is. Tegen deze brief van 27 januari 2006 heeft eiser bezwaar gemaakt.
1.4 Bij brief van 2 maart 2006 heeft verweerder laatstgenoemd bezwaarschrift ingevolge het bepaalde in artikel 6:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift.
1.5 Het geding is behandeld ter zitting van 18 oktober 2006, waar eiser in persoon is verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 In geschil is allereerst of de brief van verweerder van 27 januari 2006 een besluit is waartegen beroep open staat.
2.2 Verweerder heeft zich in het verweerschrift op het standpunt gesteld dat achteraf bezien het bezwaarschrift ten onrechte aan de rechtbank is toegezonden. Gelet op het bepaalde in artikel 6:3 Awb is eisers brief van 27 februari 2006 niet-ontvankelijk nu verweerder in de brief van 27 januari 2006 uitsluitend kenbaar heeft gemaakt dat eisers aanvraag als een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel wordt aangemerkt en derhalve een procedurebeslissing behelst en geen beschikking in de zin van artikel 1:3 Awb. Verweerder concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep.
2.3 Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat verweerder eisers aanvraag ten onrechte louter als een asielaanvraag heeft aangemerkt. Eiser heeft een beroep gedaan op schrijnende factoren, hetgeen per definitie een reguliere aanvraag inhoudt. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 19 november 2004 (JV 2005, 26) komt eenduidig naar voren dat een Nawijn-brief zowel een asiel als een regulier gerelateerde aanvraag kan inhouden.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 7:1 Awb dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen, tegen dat besluit bezwaar te maken.
2.5 Ingevolge artikel 80 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) juncto artikel 79, eerste lid, Vw (voorzover hier van belang) is artikel 7:1 Awb niet van toepassing indien beroep wordt ingesteld tegen een besluit omtrent een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 en 33.
2.6 De rechtbank stelt vast dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen het schrijven van 27 januari 2006 en dat verweerder dit bezwaarschrift aan de rechtbank heeft doorgezonden ter behandeling als beroepschrift, omdat het hier zou gaan om een asielaanvraag en in asielzaken behandeling in bezwaar niet mogelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het hier echter geen bezwaar tegen een besluit als bedoeld in artikel 79 Vw, omdat het schrijven van 27 januari 2006 geen besluit bevat omtrent een verblijfsvergunning als bedoeld in de artikelen 28 en 33 Vw noch enig ander besluit genoemd in dit artikel. In de brief van 27 januari 2006 heeft verweerder immers geen inhoudelijk oordeel gegeven over eisers verblijfsaanspraken op asielgerelateerde gronden.
2.7 Gelet hierop is artikel 7:1 Awb niet van toepassing uitgesloten. De rechtbank zal het beroep ingevolge artikel 6:15 Awb aan verweerder (terug)zenden met het verzoek het alsnog in behandeling te nemen als bezwaarschrift.
2.8 De rechtbank overweegt voorts dat de brief van verweerder van 27 januari 2006 tevens
een (impliciete) weigering bevat om een besluit te nemen op een naar eiser stelt in de brief van 29 december 2003 vervatte aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier. Ingevolge het bepaalde in artikel 6:2 Awb wordt deze weigering met een besluit gelijkgesteld. Nu tegen een dergelijk besluit echter (ook) eerst beroep openstaat nadat verweerder op bezwaar heeft beslist, zal de rechtbank het beroep van eiser ook in zoverre doorzenden aan verweerder om te worden behandeld als bezwaarschrift.
Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Ebbens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2006, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Bressers als griffier.
de griffier de rechter
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.