RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 55238 (voorlopige voorziening)
AWB 06 / 55231 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 november 2006
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1989, van Chinese nationaliteit, verblijvende in het AZC Oisterwijk,
verzoekster,
gemachtigde: mr. J.E. Engelhart, advocaat te Haarlem,
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.J. Hofland, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verzoekster heeft op 5 november 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 10 november 2006 afgewezen. Verzoekster heeft tegen het besluit op 10 november 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verzoekster heeft op 10 november 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te
verbieden haar uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 21 november 2006. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval geen aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoekster heeft ter onderbouwing van haar aanvraag het volgende aangevoerd. Zij is op 2 februari 1989 door haar oma ergens gevonden. Daarna woonden zij en haar oma in een huisje op een berg. Tijdens een hevige storm rolden er stenen van de berg die het huisje vernietigden. Dat was voor verzoekster de aanleiding om naar Nederland te gaan.
2.6 In de bestreden beschikking wordt tegengeworpen dat niet geloofwaardig is dat verzoekster in haar land van herkomst gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging in de zin van het Verdrag. In het beleid ten aanzien van minderjarigen uit China is op grond van de ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken over China opgenomen dat zij niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning omdat in China voor hen opvang aanwezig is. Dit geldt ook voor minderjarige vrouwen met een kind. Uit haar verklaringen is gebleken dat zij momenteel zes maanden zwanger is. Er kan vanuit worden gegaan dat zij op het moment dat zij van haar kind zal bevallen reeds achttien jaar zal zijn. Wat haar beroep op het Verdrag de Rechten van het Kind aangaat, overweegt verweerder dat haar belangen aan het toepasselijke beleid zijn getoetst en dat geen sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die tot een andere afweging dan in het kader van het beleid, kunnen leiden
2.7 Verzoekster heeft de volgende gronden aangevoerd. Zij is thans nog minderjarig en verwacht de geboorte van haar kind rond haar achttiende verjaardag. Zij wordt gedwongen Nederland te verlaten als zwangere minderjarige terwijl in China geen opvanghuizen voor zwangere meisjes bestaan. In de zienswijze is een uitspraak overgelegd van de rechtbank Almelo waarin de rechtbank stelt dat juist nu de hoogte van de uitkering en de boete onbekend is, niet duidelijk is of er voor de minderjarige mogelijkheden zijn om zich te onderhouden. Deze informatie ontbreekt in het ambtsbericht. In het ambtsbericht wordt weliswaar gezegd dat het buurtcomité in de meeste gevallen de gevraagde hulp zal bieden en dat niet bekend is of de één kind politiek of de huwelijkswetgeving daarbij nog een rol spelen. Daaruit blijkt echter dat niet zeker is of en hoe de hulp gegeven wordt en dat onbekend is of de huwelijkswetgeving een rol speelt.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 In dit geding is uitsluitend de vraag aan de orde of verweerder aan verzoekster een verblijfsvergunning regulier als alleenstaande minderjarige vreemdeling heeft mogen onthouden. Immers, niet is betwist dat verzoekster niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel. Vastgesteld wordt dat buiten geschil is dat eiseres minderjarig en uit China afkomstig is. Zij zal op [geboortedatum] 2007 haar 18e verjaardag bereiken. In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) C8 Landgebonden Deel “Het asielbeleid ten aanzien van China” heeft verweerder onder 6.6. “Opvangmogelijkheden minderjarigen en bijzonderheden met betrekking tot het beleid inzake minderjarige vreemdelingen” als beleid neergelegd:
Voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen is adequate opvang in China voorhanden. Minderjarige asielzoekers van Chinese nationaliteit komen derhalve niet in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Voorts blijkt dat er duidelijkheid bestaat over de ontvangst van de minderjarige in China door de autoriteiten aldaar. Op grond hiervan kan worden geconcludeerd dat bij de feitelijke terugkeer de toegang tot een concrete opvangplaats niet door de Nederlandse autoriteiten geregeld behoeft te worden.
Op 9 april 2001 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een ambtsbericht uitgebracht over de positie van minderjarigen in China (zelfredzaamheid, opvang en terugkeer). Een geactualiseerd beeld is te vinden in het ambtsbericht van 30 juni 2005, paragraaf 3.4.3.
In beginsel dient ervan te worden uitgegaan dat de opvang in weeshuizen in China adequaat is. Dit geldt ook voor situaties waarin sprake is van een minderjarige vrouw met een kind .Uit het ambtsbericht van 30 juni 2005 blijkt dat ook voor hen adequate opvang aanwezig is.
Indien in het individuele geval wordt betwist dat adequate opvang voor betrokkene aanwezig is, wordt – gelet op de uitgebreide mogelijkheden van (adequate) opvang – van de betrokkene verwacht dat hij aantoont dat in zijn geval geen adequate opvang aanwezig is ofwel dat hij aantoont dat er een reële kans is dat hij geplaatst wordt in een weeshuis of verzorgingshuis dat, naar lokale maatstaven gemeten, niet adequaat is. De bewijslast ligt hierbij bij de betrokken asielzoeker.
Dit beleid is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet apert onredelijk.
2.9 Voorop staat dat verzoekster niet heeft aangevoerd dat de ambtsberichten over China voor zover handelende over de mogelijkheden van opvang van minderjarigen in China niet actueel of onjuist en/of onvolledig zouden zijn. Zij heeft derhalve evenmin betwist dat de kwaliteit van de opvang in weeshuizen in China voor minderjarigen niet adequaat zou zijn.
2.10 Verzoekster heeft er op gewezen dat de bestreden beschikking tot gevolg kan hebben dat zij als zwangere minderjarige naar China wordt teruggestuurd. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt. Verzoekster heeft er voorts nog op gewezen dat blijkens het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over China van juni 2005 in China geen opvanghuizen bestaan voor alleenstaande (minderjarige) moeders. Uit de bestreden beschikking blijkt dat verweerder zich op het standpunt stelt dat, gelet op hetgeen over de opvang van minderjarigen in China bekend is, ook voor verzoekster in de toestand waarin zij thans verkeert adequate opvang aanwezig geacht dient te worden. Ter zitting is door de gemachtigde daaraan toegevoegd dat in het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over China van juni 2005 wordt vermeld dat vrouwen met een in het buitenland geboren kind bij terugkeer in China hulp kunnen vragen bij het buurtcomité in de plaats van herkomst. Via het buurtcomité kan een bijstandsuitkering (dibao) worden aangevraagd. Behalve een uitkering kan de ongehuwde moeder ook sociale ondersteuning krijgen.
2.11 Uit het voorgaande blijkt echter niet dat verweerder bij de toepassing van het beleid dat ter zake van deze gevallen wordt gevoerd, heeft betrokken dat verzoekster minderjarig en zwanger is en deze bijzondere positie heeft ingeschat aan de hand van de informatie die door de ambtsberichten over China blijkens het voorgaande, bekend is. Verweerder heeft zich er immers toe beperkt om te verwijzen naar het beleid dat voor deze gevallen is ontwikkeld en daarbij nog op te merken dat verzoekster niet heeft aangetoond dat voor haar geen adequate opvang aanwezig zou zijn. Gelet op de hiervoor weergegeven standpunten, staat verzoekster voor het vooruitzicht dat zij na haar terugkeer in China haar heil zal moeten zoeken bij het buurtcomité van de plaats waar zij vandaan komt. Bij de beoordeling van de vraag of deze vorm van opvang voor haar adequaat is te achten, dient dan mede betrokken te worden dat in dat zelfde ambtsbericht vermeld wordt dat ongehuwde moeders in China een vrijwel onbekend fenomeen zijn. Vrouwen die buiten het huwelijk zwanger worden zullen al snel wegens sociale druk besluiten tot een abortus. Ook is vermeld dat voor een kind dat buiten de gezinsplanningregels geboren wordt, een social compensation fee moet worden betaald. Voorts is uit het ambtsbericht van mei 2006 over China op te maken dat verzoekster zich eerst tot bekenden en vrienden zal moeten wenden om hulp alvorens het buurtcomité in de meeste gevallen hulp zal bieden of bemiddeling zal verlenen.
2.12 Tegen de achtergrond van die omstandigheden is niet uit te sluiten dat het beroep tegen verweerders beslissing gegrond zal worden verklaard. Dit rechtvaardigt dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zal worden toegewezen.
2.13 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de door verzoekster gemaakte kosten en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoekster een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, moeten deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb worden betaald aan de griffier.
3. Belisssing
De voorzieningenrechter:
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe en verbiedt verweerder om verzoekster uit Nederland te verwijderen alvorens op haar beroepschrift is beslist;
3.2 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzieningenrechter, en op 28 november 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier.
Rechtsmiddel
Van deze uitspraak staat geen hoger beroep open.