RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 57789 (voorlopige voorziening)
AWB 06 / 57787 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 12 december 2006
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] 1985, van Afghaanse nationaliteit, verblijvende te [verblijfplaats],
verzoeker,
gemachtigde: mr. B.D. Lit, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.J. Hofland, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 20 november 2006 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 24 november 2006 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 25 november 2006 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 25 november 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 5 december 2006. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Verzoeker heeft op 29 september 2002 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De aanvraag is bij beschikking van 3 oktober 2002 afgewezen. De beroepsprocedure is uitgemond in de ongegrondverklaring van het beroep tegen de afwijzing van aanvraag op 7 februari 2003. Op 28 september 2003 heeft verzoeker opnieuw een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag is op 2 oktober 2004 afgewezen. Tegen dat besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
2.6 Zeer kort samengevat heeft verzoeker zich er in zijn vorige asielverzoek op beroepen dat zijn oudere broer is getrouwd met een vrouw die daarvoor al verloofd was met een andere man. De familieleden van die andere man staan nu uit wraak verzoeker en zijn broers naar het leven.
2.7 Verzoeker heeft bij zijn nieuwste aanvraag een document uit juli 2006 overgelegd. Het document vermeldt een klacht die verzoekers stiefzuster bij de Afghaanse overheid heeft ingediend met haar verzoek aan de autoriteiten om maatregelen te nemen voor de veiligheid van haar broers en het antwoord van de autoriteiten met de strekking dat zij niet aan haar verzoek kunnen voldoen. Dit verzoek had zij gebaseerd op de voortdurende bedreigingen in verband met het huwelijk van verzoekers oudere broer. Verzoeker voert aan dat nu uit dit stuk ook nog blijkt dat de echtgenoot van zijn stiefzuster de kant van verzoekers vijanden heeft gekozen, hij thans nog meer reden dan voorheen heeft om zijn leven na zijn terugkeer in Afghanistan bedreigd te achten. Bij de aanvraag zijn voorts nog bijlagen overgelegd, te weten een kopie van een brief van Amnesty International aan de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie van 26 juni 2006, een kopie van het rapport van 7 maart 2006 van de General Assembly Security Council, informatie van Human Rights Watch, een stuk getiteld ‘feature story’, en een kopie van het rapport van 11 september 2006 van de General Assembly Security Council. Volgens verzoeker illustreert deze overgelegde informatie dat de algemene veiligheidssituatie in Afghanistan drastisch aan het verslechteren is.
2.8 In het bestreden besluit wordt overwogen dat verzoeker noch immer geen documenten heeft overgelegd waaruit zijn identiteit en nationaliteit blijkt. Volgens verweerder beroept verzoeker zich nog steeds op het in zijn vorige asielaanvraag reeds aangevoerde feitencomplex en wijst de overgelegde brief er op geen enkele manier op dat verzoeker persoonlijk te vrezen heeft. De verklaring van verzoekers stiefzuster kan niet gezien worden als afkomstig uit een objectief verifieerbare bron en als nieuw gegeven. Zijn verklaring dat zijn zwager samenwerkt met zijn vijanden en hem zou kunnen verraden, is afkomstig uit dezelfde niet objectieve bron. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overgelegde stukken geen grondslag bieden voor het oordeel dat het ambtsbericht geen actuele en juiste grondslag biedt voor het beleid zoals neergelegd in WBV 2006/22 van 2 juni 2006.
2.9 Verzoeker brengt tegen het bestreden besluit in dat het document dat hij heeft overgelegd, een uit objectieve bron afkomstig feit bevat, namelijk de mededeling van de autoriteiten dat zij geen bescherming willen bieden. De autoriteiten konden die verklaring pas geven indien voor hen genoegzaam vast zou staan dat er inderdaad sprake was van een veiligheidsrisico. In het andere geval had het antwoord geluid dat er geen noodzaak is voor bescherming. Verder stelt hij zich op het standpunt dat de overgelegde documentatie laat zien dat de algemene mensenrechtensituatie in Afghanistan zodanig is verslechterd dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat verweerder zijn besluit om ten opzichte van dat land geen categoriaal beschermingsbeleid zal heroverwegen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.10 Indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, is de aanvrager ingevolge artikel 4:6, eerste lid, Awb gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan ingevolge artikel 4:6, tweede lid, Awb zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.11De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.12 Verzoeker beroept zich op een overgelegd, uit het Dari naar het Nederlands vertaald en - naar gesteld is - origineel, document dat dateert van na het besluit op verzoekers vorige asielaanvraag. Dit document is via verzoekers stiefzuster verkregen en niet aan te merken als afkomstig uit een objectieve bron. Zulks laat onverlet dat het overgelegde document objectieve informatie bevat, welke dateert van na het eerdere besluit. Uit dit document, waarvan de authenticiteit ter zitting niet afdoende door verweerder is betwist, is immers af te leiden dat de Afghaanse autoriteiten aan verzoekers stiefzuster hebben meegedeeld dat zij haar leven en veiligheid op geen enkele wijze kunnen garanderen en dat het niet mogelijk is om haar medewerking te verlenen.
2.13 Op voorhand is echter uitgesloten dat deze informatie aan het eerder genomen besluit van 2 oktober 2004 naar aanleiding van verzoekers vorige asielverzoek kan afdoen. Het standpunt dat verzoeker ten aanzien van de verificatie door de Afghaanse autoriteiten van de mededelingen in het overgelegde document, die afkomstig zijn van zijn stiefzuster, voorstaat, wordt niet gedeeld. Uit het antwoord van de Afghaanse autoriteiten aan de stiefzuster is op te maken dat zij kennelijk uitsluitend zijn afgegaan op hetgeen deze hen over de achterliggende oorzaak van de gestelde bedreigingen had meegedeeld. In het overgelegde stuk zijn geen aanknopingspunten te vinden voor de conclusie dat zij zich bij hun antwoord hebben gebaseerd op door hen zelf, anders dan via de stiefzuster verkregen wetenschap. Er blijkt niet uit dat zij bijvoorbeeld getuigen hebben gehoord, de bedreigers hebben ondervraagd of dat zij anderszins een onderzoek hebben ingesteld. Volgens vaste jurisprudentie gelden familieleden niet als een objectieve en verifieerbare bron. Als objectief nieuw gegeven blijft over dat het verzoek om bescherming is geweigerd. Dat kan er niet toe leiden dat verzoekers asielverzoek in een ander licht komt te staan. Immers, het beschermingsverzoek is op zichzelf niet voldoende om het bestaan van enige bedreiging voor eisers leven aannemelijk te maken.
2.14 Verweerder heeft de afschaffing in september 2002 van het tot dan gevoerde categoriale beschermingsbeleid voor Afghanistan gebaseerd op het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Afghanistan van 18 augustus 2002. Dit is inmiddels vervangen door het nieuwste ambtsbericht van 10 februari 2006. Dit beleid is in de jurisprudentie niet onredelijk geacht. De door verzoeker thans overgelegde informatie met betrekking tot de zorgwekkende algemene situatie in Afghanistan, biedt onvoldoende grondslag om op basis daarvan aan te nemen dat de informatie welke geboden wordt in het ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken van 10 februari 2006 inzake de algemene situatie in Afghanistan, inmiddels is verouderd. Dit brengt geen aanleiding mee voor het oordeel dat het thans gevoerde beleid inzake afgewezen asielzoekers uit Afghanistan volgens welk beleid geen categoriaal beschermingsbeleid ten aanzien van Afghanen wordt gevoerd, nu een toereikende grondslag is komen te ontberen.
2.15 Gelet op het voorgaande vormt hetgeen verzoeker heeft gesteld en zijn de stukken die verzoeker heeft overgelegd geen nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, Awb. Verweerder heeft de aanvraag dan ook onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit kunnen afwijzen.
2.16 De voorzieningenrechter zal het beroep ongegrond verklaren.
2.17 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.18 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep ongegrond;
3.2 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzieningenrechter, en op 12 december 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.H. de Vries, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.