ECLI:NL:RBSGR:2006:BA5587

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
599114 \ CV EXPL 06-4784
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.T. van Leeuwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing vordering tot betaling van declaraties door advocatenkantoor

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap [A.] Advocaten B.V. betaling van haar declaraties van in totaal € 629,50 wegens verleende rechtsbijstand, alsook buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten. De gedaagde, die in persoon procedeerde, betwistte de declaraties en achtte de urenverantwoording ongeloofwaardig. Hij verzocht om specificatie van de verrichte werkzaamheden en voerde aan dat hij de brieven, die aan de declaraties waren gehecht, nooit had gezien. De kantonrechter heeft de dagvaarding en de ingediende stukken, waaronder de brieven van de gedaagde, in overweging genomen. De kantonrechter oordeelde dat de gedaagde geen redelijke verklaring had gegeven voor het onbetaald laten van de voorschotdeclaratie en dat hij bovendien zijn bezwaren onvoldoende had gemotiveerd. De kantonrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de juistheid van de aan de declaraties gehechte specificaties. Het argument van de gedaagde dat het eerste gesprek kosteloos zou moeten zijn, vond geen steun in enige rechtsregel. De kantonrechter wees de vordering van [A.] toe en veroordeelde de gedaagde tot betaling van € 779,50, vermeerderd met rente en proceskosten. Dit vonnis werd uitgesproken op 1 november 2006 door kantonrechter mr. R.T. van Leeuwen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie Leiden
rl
rolnr. 599114 \ CV EXPL 06-4784
datum: 1 november 2006
Vonnis in de zaak van:
de besloten vennootschap [A.] Advocaten B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [plaats],
eisende partij,
gemachtigde: Dw. W.G.J. Janssen,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde partij,
procederend in persoon.
Partijen worden aangeduid als "[A.]" en "[gedaagde]".
Procedure
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- de dagvaarding van 17 juli 2006 met producties,
- de aantekening van het mondelinge antwoord,
- de conclusie van repliek met producties,
- de conclusie van dupliek.
Geschil
[A.] vordert betaling van haar declaraties d.d. 3 februari 2005 ad € 162,45; 15 maart 2005 ad € 142,15; 7 april 2005 ad € 243,68 en 9 mei 2005 ad € 81,23, derhalve in totaal € 629,50 wegens verleende rechtsbijstand. Daarenboven vordert zij buitengerechtelijke incassokosten, rente en proceskosten. Bij brief van 1 februari 2005 heeft zij na een bespreking met [gedaagde] aan hem bevestigd dat zij een alimentatiegeschil in behandeling zal nemen, dat haar uurtarief € 195,00 exclusief BTW en 5% kantoorkosten bedraagt en dat zij een voorschot van € 750,00 vraagt. Bij brief van 21 april 2005 heeft zij haar werkzaamheden opgeschort omdat nog geen enkele declaratie was betaald.
[gedaagde] acht de urenverantwoording ongeloofwaardig en wil een specificatie van de verrichte werkzaamheden. Hij kan maar één datum controleren. Brieven, vermeld in de urenspecificaties die aan de declaraties waren gehecht, heeft hij nooit gezien.
Bij brief van 7 mei 2005 heeft hij geschreven: "Het spijt mij u te berichten dat ik niet langer gebruik kan maken van uw diensten. Voor u betrokken bij de dagelijkse praktijk moet duidelijk zijn wat er gaande is. Er is geen enkel tastbaar resultaat van uw optreden, zelfs niet een gesprek. Dit betreur ik zeer. Daarnaast ontbreken mij de middelen". In antwoord op een sommatie van de incassogemachtigde van [A.] heeft [gedaagde] op 17 september 2005 geschreven: "Het spijt mij dat [A.] advocaten een inadequate vordering gestand doet. Graag zou ik dit nogmaals toelichten. Hoogachtend".
Bij dupliek voert [gedaagde] nog aan dat het eerste gesprek kosteloos zou behoren te zijn.
Beoordeling
Het verweer (noch [gedaagde]s brieven van 7 mei en 17 september 2005) vermeldt niet waarom de voorschotdeclaratie van 27 januari 2005 onbetaald is gelaten, tenzij de verklaring voor dit verzuim moet worden gelezen in de laatste woorden van [gedaagde]s brief van 7 mei 2005: "Daarnaast ontbreken mij de middelen". Uiteraard geeft het geen pas een advocaat een opdracht te verstrekken indien men vooraf weet dat men de daaraan verbonden kosten niet zal kunnen betalen. Hierbij is van belang dat in het eerste gesprek aan de orde is geweest dat [A.] alleen betalende cliënten aannam en een voorschot vroeg, hetgeen de brief van 1 februari 2005 bevestigt en [gedaagde] niet weerspreekt.
Nu [gedaagde] het redelijke en gebruikelijke voorschot - dat inmiddels is achterhaald door bovengenoemde declaraties - zonder redelijke verklaring onbetaald heeft gelaten op een moment, dat er nog geen enkele (in dit geding gestelde of gebleken) reden was om te twijfelen aan de deugdelijkheid van de verleende en vooral nog te verlenen rechtsbijstand, en [gedaagde] bovendien zijn ongemotiveerde bezwaren voor het eerst kenbaar heeft gemaakt nadat [A.] haar werkzaamheden reeds zelf had opgeschort vanwege de tekortkoming van [gedaagde], behoren aan zijn bezwaren op zijn minst hoge motiveringseisen te worden gesteld, zo deze bezwaren al ernstig genomen moeten worden. Die motivering ontbreekt echter, zodat de kantonrechter geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de aan de declaraties gehechte, aannemelijk voorkomende specificaties. De kantonrechter gaat daarom aan het verweer, als onvoldoende gemotiveerd, voorbij.
Het op het laatst nog aangevoerde, nieuwe argument dat het eerste gesprek kosteloos zou moeten zijn vindt geen steun in enige rechtsregel, in ieder geval niet in een situatie als de onderhavige, waarin dat gesprek resulteert in een opdracht. Indien zou zijn overeengekomen dat het eerste gesprek kosteloos was - hetgeen [gedaagde] niet stelt - had het op zijn weg gelegen direct te protesteren tegen de eerste maanddeclaratie, waarin dat gesprek van 20 minuten duidelijk gespecificeerd is. Ook dat heeft [gedaagde] niet gedaan, zodat het er voor mag worden gehouden dat [gedaagde] ook die eerste declaratie als correct heeft beschouwd.
De vordering wordt derhalve toegewezen met veroordeling van [gedaagde] als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten.
Beslissing
De kantonrechter:
- veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [A.] te betalen € 779,50, vermeerderd met de contractuele rente over € 629,50 vanaf 17 juli 2006 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, tot op deze uitspraak aan de zijde van [A.] begroot op € 420,32, waaronder begrepen € 200,00 voor gemachtigdensalaris, onverminderd de eventueel over deze kosten verschuldigde BTW;
- verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. R.T. van Leeuwen en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2006.