ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ6107

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/61240
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen
  • D.D.R.H. Lechanteur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming van een asielzoeker in het kader van het Project Terugkeer

In deze uitspraak van de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 januari 2007, met zaaknummer AWB 06/61240, werd de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming van eiser, een asielzoeker, beoordeeld. Eiser had beroep ingesteld tegen het voortduren van zijn bewaring, die was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat eiser tot de doelgroep van het Project Terugkeer behoort, aangezien hij zijn eerste asielaanvraag vóór 1 april 2001 had ingediend en tot dat moment in opvang verbleef. De rechtbank stelde vast dat verweerder, de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, een te beperkte uitleg gaf aan het kabinetsbesluit en onvoldoende motivering gaf voor het standpunt dat eiser niet onder het beleid viel. De rechtbank concludeerde dat er geen zicht op uitzetting was, omdat eiser nog niet was uitgeprocedeerd en de inbewaringstelling onrechtmatig was. Eiser werd schadevergoeding toegekend voor de periode van onrechtmatige vrijheidsontneming, en de rechtbank veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen in vreemdelingenzaken en de rechten van asielzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ’S GRAVENHAGE
ZITTINGHOUDENDE TE ROERMOND
Enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken
Vreemdelingenkamer
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 96 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
Proc.nr.: AWB 06/61240
Inzake: [eiser], alias [eiser], alias [eiser], alias [eiser]
volgens zijn verklaring geboren op [geboortedatum]1981 dan wel [geboortedatum] 1977, [geboortedatum] 1973 en van Liberiaanse dan wel Portugese dan wel Nederlandse nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot “Reno” te Rotterdam,
hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht,
tegen: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te ’s-Gravenhage, verweerder.
I. PROCESVERLOOP
Op 14 december 2006 is de Minister van Justitie in de plaats getreden van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie als het bevoegde bestuursorgaan inzake vreemdelingenzaken. In deze uitspraak wordt onder verweerder tevens verstaan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.
Op 27 november 2006 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij beroepschrift van 15 december 2006 is namens eiser beroep ingesteld tegen het voortduren van de vrijheidsontneming. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
Naar aanleiding van dit beroepschrift heeft verweerder op 18 december 2006 een voortgangsrapportage ingezonden. De gemachtigde van eiser heeft hierop, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, gereageerd bij schrijven van
20 december 2006.
De rechtbank heeft op 22 december 2006 het vooronderzoek gesloten en bepaald dat het onderzoek ter zitting niet achterwege kan blijven.
Bij fax van 2 januari 2007 heeft verweerder een nader stuk ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 januari 2007.
Eiser is niet in persoon verschenen, doch is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder is verschenen bij gemachtigde mw. G.I. Ramsaroep.
Het onderzoek ter zitting is met toepassing van artikel 8:64 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geschorst, ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen nadere informatie te verstrekken.
Op 4 januari 2007 heeft verweerder de nadere informatie verstrekt.
De gemachtigde van eiser heeft op 8 januari 2007 daarop gereageerd.
Beide partijen hebben toestemming verleend als bedoeld in het vijfde lid van artikel 8:64 van de Awb om uitspraak te doen zonder behandeling van het beroep ter nadere zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en de uitspraakdatum heeft bepaald op heden.
II. OVERWEGINGEN
Ter beoordeling ligt thans de vraag of er - nog steeds - voldoende perspectief bestaat op uitzetting van eiser en of verweerder voldoende voortvarend handelt teneinde de uitzetting te effectueren. Voorts is van belang te beoordelen of voortzetting van de bewaring ook overigens, bij afweging van de betrokken belangen, in redelijkheid nog gerechtvaardigd is.
Namens eiser is – kort weergegeven en voor zover thans van belang – aan de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Hiertoe is aangevoerd dat eiser tot de doelgroep behoort waarvan de uitzetting is opgeschort in afwachting van een (mogelijk) generaal pardon. Er is derhalve geen sprake van zicht op uitzetting.
Verweerder heeft zich – kort weergegeven – op het standpunt gesteld dat de maatregel rechtmatig voortduurt, nu eiser niet is opgenomen in het Project Terugkeer en hij om die reden geen beroep kan doen op de (aangenomen) moties Bos en Dijsselbloem van respectievelijk 30 november 2006 en 12 december 2006.
Zijdens eiser is hierop bij fax van 8 januari 2007 aangevoerd dat hij onder de doelgroep valt op wie het Project Terugkeer van toepassing is, zij het dat eiser nog niet is ingestroomd in het Project omdat hij zich nog immer in zijn eerste asielprocedure bevindt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het kabinet heeft naar aanleiding van de motie Bos en de motie Dijsselbloem c.s. (Kamerstukken II 2006/ 2007, 19637, nr. 1113) blijkens de brief van 14 december 2006 aan de Tweede Kamer besloten:
“om, zonder daarmee te anticiperen op toekomstige regelingen, ten aanzien van de groep ex asielzoekers die in de laatste fase van behandeling zijn bij het project Terugkeer, gedurende de demissionaire periode gedwongen uitstroom uit het project niet te effectueren wanneer dat op humanitaire bezwaren stuit, in het bijzonder bij gezinnen met kinderen. De uitzettingen van deze groep worden per direct opgeschort.”
Het kabinetsbeleid zoals neergelegd in voormelde brief van 14 december 2006 is, gelet op het gestelde in deze brief, geformuleerd na beraadslagingen naar aanleiding van de motie-Dijsselbloem c.s. (TK 2006-2007, 19 637, nr. 1111). In deze motie wordt gesproken over een te maken pas op de plaats door de regering, daar waar het gaat om de effectuering van de daadwerkelijke uitzetting van vreemdelingen in het project Terugkeer, met uitzondering van onder meer diegenen die ongewenst zijn verklaard. De opstellers van de motie verzoeken vervolgens de regering deze pas op de plaats te verlengen in afwachting van de afronding van de formatiebesprekingen.
Het kan verweerder worden toegegeven dat eiser niet valt te scharen onder de letterlijke omschrijving van de groep zoals vermeld in het bovenweergegeven kabinetsbesluit. Eiser is immers geen ex-asielzoeker die (thans reeds) valt onder (de laatste fase van) het zogenoemde project Terugkeer.
De rechtbank is van evenwel oordeel dat verweerder met vorenstaand standpunt een te beperkte uitleg geeft aan het kabinetsbesluit, waarvoor, behoudens de letterlijk tekst, een voldoende steekhoudende motivering ontbreekt. Vast staat immers dat eiser tot de doelgroep voor het project Terugkeer behoort, nu eiser zijn eerste asielaanvraag heeft ingediend vóór 1 april 2001 en hij daarenboven tot nu toe in een vorm van opvang heeft verbleven. Eiser is evenwel nog niet uitgeprocedeerd, zodat instroom in het project nog niet aan de orde is. De rechtbank vermag niet in te zien waarom enerzijds (uitgeprocedeerde) ex-asielzoekers wel en anderzijds asielzoekers, zoals eiser wiens eerste asielprocedure nog steeds niet is afgerond, niet onder het beleid zouden vallen. Immers zodra eiser zijn beroep zou intrekken, dan wel zodra zijn beroep ongegrond zou worden verklaard zou eiser (kunnen) instromen in het Project Terugkeer.
Voor vorenstaand oordeel vindt de rechtbank ook steun in de zijdens eiser overgelegde interne notitie van verweerder van 15 december 2006. Blijkens deze notitie worden ook tot de doelgroep van bedoeld kabinetsbesluit gerekend de vreemdelingen die nog niet zijn ingestroomd in de fasering van het Project Terugkeer, maar hiervoor wel in aanmerking komen.
Voor zover zijdens verweerder ter zitting het standpunt is ingenomen dat eiser reeds gelet op het feit dat hij verdacht wordt van een misdrijf niet in aanmerking zou komen voor opschorting van de uitzetting, volgt de rechtbank verweerder niet in dit standpunt. Van een ongewenstverklaring van eiser is geen sprake, terwijl eisers ‘criminele antecedenten’ eruit bestaan dat hij zich met een hem niet toebehorend identiteitsbewijs heeft gemeld om werk te vragen bij een distributiecentrum van een winkelconcern (Lidl).
Het vorenstaande maakt dat het zicht op uitzetting met ingang van 14 december 2006 is komen te ontvallen.
Nu de inbewaringstelling blijkens het voorgaande met ingang van 14 december 2006 onrechtmatig is, acht de rechtbank termen aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen. Eiser komt in beginsel over de periode van 14 december 2006 tot 9 januari 2007 schadevergoeding toe. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 70,= voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 26 x € 70,= € 1820,=.
Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal € 805,= voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* 0,5 punt voor het indienen van de schriftelijke zienswijze van 8 januari 2007;
* waarde per punt € 322,--;
* wegingsfactor 1.
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
Mitsdien wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De rechtbank:
verklaart het beroep, gericht tegen de voortzetting van de bewaring, gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 9 januari 2007;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 1820,=;
verstaat dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 805,= te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen in tegenwoordigheid van mr. D.D.R.H. Lechanteur als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 9 januari 2007.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1820,= (ZEGGE; ACHTTIENHONDERD TWINTIG EURO).
Aldus gedaan op 9 januari 2007 door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden: 9 januari 2007