ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ6461

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/60104
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser - de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vrijheidsontneming en spoedige beoordeling in vreemdelingenzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 januari 2007 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortduren van een vrijheidsontnemende maatregel die aan de vreemdeling was opgelegd. De vreemdeling, geboren in 1978 en van Beninse nationaliteit, had op 8 december 2006 een beroepschrift ingediend tegen de maatregel van bewaring die door de Minister van Justitie was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de behandeling van het beroep pas op 8 januari 2007 heeft plaatsgevonden, terwijl de uitspraak uiterlijk op 2 januari 2007 had moeten worden gedaan, rekening houdend met de relevante termijn van ongeveer 21 dagen voor een spoedige beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming, zoals vereist door artikel 5, vierde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank concludeert dat de vertraging in de behandeling van het beroep niet voor rekening van de vreemdeling kan komen, aangezien de oproep voor de zitting pas op 3 januari 2007 is gedaan. Hierdoor is de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf 2 januari 2007 onrechtmatig geweest. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en kent de vreemdeling een schadevergoeding toe voor twee dagen onrechtmatige bewaring, alsook de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een tijdige beoordeling van vrijheidsontnemende maatregelen in vreemdelingenzaken.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
beroep vrijheidsontnemende maatregel
Reg.nr : AWB 06/60104 VRONTN
Inzake : [A], V-nummer [V-nummer], hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. V.V. Essenburg, advocaat te Amsterdam
tegen : de Minister van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, verweerder, gemachtigde mr. N.P.L. van der Plas, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1978 en de Beninse nationaliteit te hebben.
2. Op 8 december 2006 heeft de vreemdeling een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Het beroep is gericht tegen het voortduren van de maatregel van bewaring die verweerder bij besluit van 20 februari 2006 de vreemdeling heeft opgelegd. In het beroepschrift is tevens verzocht om schadevergoeding.
3. Verweerder heeft de rechtbank en de gemachtigde van de vreemdeling schriftelijke inlichtingen verstrekt inzake zijn handelen strekkend tot uitzetting van de vreemdeling uit Nederland. De rechtbank heeft de gemachtigde bij faxbericht van 11 december 2006 om een reactie gevraagd.
4. De gemachtigde heeft op 14 december 2006 een reactie ingezonden.
5. Bij brief van 4 januari 2007 heeft de gemachtigde van de vreemdeling de beroepsgronden nader aangevuld.
6. Op 4 januari 2007 is de bewaring opgeheven en is de vreemdeling heengezonden.
7. De openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op
8 januari 2007. De gemachtigde van de vreemdeling is, met bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt voorop dat over de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring als zodanig reeds is beslist bij uitspraak van deze rechtbank van 13 maart 2006. Voorts heeft deze rechtbank laatstelijk bij uitspraak van 7 november 2006 geoordeeld dat het voortduren van de bewaring niet strijdig was met het bepaalde in artikel 96, derde lid, Vw 2000.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring na de indiening van het beroepschrift is opgeheven. Gelet hierop is thans nog slechts in geschil of de maatregel van bewaring eerder had moeten worden opgeheven en zo ja, of er aanleiding is een schadevergoeding op grond van artikel 106 Vreemdelingenwet (Vw) 2000 toe te kennen.
2. Namens de vreemdeling is onder meer aangevoerd dat geen sprake is van een spoedige beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele vrijheden (EVRM). Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard onder toekenning van schadevergoeding aan de vreemdeling.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep ongegrond moet worden verklaard en het verzoek om schadevergoeding moet worden afgewezen, nu de bewaring is opgeheven en de vreemdeling derhalve geen belang meer heeft bij een beroep op artikel 5, vierde lid, EVRM.
4. Ten aanzien van het beroep van de vreemdeling op schending van het recht op een spoedige beslissing als bedoeld in artikel 5, vierde lid, EVRM overweegt de rechtbank als volgt.
Ingevolge artikel 5, vierde lid, EVRM heeft een ieder, wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, het recht voorzieningen te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie en zijn invrijheidsstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig is.
In artikel 96, tweede lid, Vw 2000 is, voor zover hier van belang, bepaald dat de rechtbank het onderzoek sluit binnen een week na ontvangst van het beroepschrift. In afwijking van artikel 8:57 van de Awb kan de rechtbank ook zonder toestemming van partijen bepalen dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. In artikel 96, derde lid, Vw 2000 is bepaald dat de rechtbank, in het geval zij schriftelijk uitspraak doet, zij deze binnen een week na sluiting van het onderzoek doet. Deze termijn kan niet worden verlengd.
Onder verwijzing naar onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 10 december 2004 , JV 2005/57 en de uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 21 oktober 1986, NJ 1988,555 is de rechtbank van oordeel dat de vraag of een spoedige beoordeling van de rechtmatigheid van een (voortdurende) vrijheidsontnemende maatregel heeft plaatsgevonden dient te worden beantwoord in het licht van de omstandigheden van het geval. De aard en complexiteit van de zaak dienen hierbij in aanmerking te worden genomen.
Uit de uitspraak van het EHRM van 25 januari 2005, JV 2005, 114 volgt dat de relevante termijn ter beoordeling van de vraag of is voldaan aan een spoedige beoordeling van de rechtmatigheid van de vrijheidsontneming loopt vanaf de indiening van het beroepschrift tot aan de bekendmaking van de uitspraak van de rechtbank aan de betrokkene.
Voorts verwijst de rechtbank naar de uitspraken van het EHRM van 9 januari 2003, JV 2003, 129 en van 28 november 2000, NJCM-bulletin 2001, blz. 372, en leidt hieruit af dat de periode tussen het indienen van het beroep en de bekendmaking van de uitspraak niet langer dan ongeveer 21 dagen dient te bedragen.
De rechtbank stelt vast dat in het onderhavige geval het beroepschrift bij de rechtbank is ingediend op 8 december 2006. De voortgangsrapportage van verweerder is ontvangen op 12 december 2006 en de reactie van de vreemdeling daarop is op 14 december 2006 ontvangen. Voorts zijn partijen eerst op 3 januari 2007 opgeroepen ter zitting te verschijnen op 8 januari 2007. De behandeling van het beroep heeft vervolgens op 8 januari 2007 plaatsgevonden. De omstandigheden van het onderhavige geval in aanmerking genomen, zijnde organisatorische aspecten aan de zijde van de rechtbank - te weten het pas op 3 januari 2007 oproepen van partijen voor de zitting - is de rechtbank van oordeel dat deze omstandigheden niet voor rekening van de vreemdeling kunnen komen. Uitgaande van een periode van ongeveer 21 dagen na de indiening van het beroep op 8 december 2006, en daarbij rekening houdend met een drietal algemeen erkende feestdagen als bedoeld in de Algemene Termijnenwet, is de rechtbank van oordeel dat uiterlijk op 2 januari 2007 uitspraak had dienen te worden gedaan op het beroep van de vreemdeling. Nu behandeling van het beroep ter zitting eerst op 8 januari 2007 heeft plaatsgevonden, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake geweest van een spoedige beoordeling als bedoeld in artikel 5, vierde lid, EVRM.
Uit het voorgaande vloeit voort dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel vanaf 2 januari 2007 onrechtmatig was wegens strijd met artikel 5, vierde lid, EVRM.
Het beroep wordt derhalve gegrond verklaard.
In aanmerking genomen dat de bewaring van de vreemdeling op 4 januari 2007 is opgeheven acht de rechtbank voorts voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 2 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 2 x € 70,-- = € 140,--.
De rechtbank ziet tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de door de vreemdeling gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,-- (1 punt voor het beroepschrift, waarde per punt € 322,-- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdeling een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
III. BESLISSING
De rechtbank ’s-Gravenhage
RECHT DOENDE:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan de vreemdeling een schadevergoeding toe, groot € 140,-- ten laste van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie), te betalen door de griffier van de rechtbank;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier dient te vergoeden.
Aldus gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser - de Boer en uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2007, in tegenwoordigheid van J.J. Brands, griffier.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: