ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ7338

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/535583-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Poustochkine
  • A. van Nooijen
  • M. Bandell-Hauptova
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en mishandeling met psychiatrische problematiek

Op 30 januari 2007 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van poging doodslag en mishandeling. De verdachte heeft het slachtoffer meerdere keren in het gezicht geslagen en, toen het slachtoffer op de grond lag, hem een trap of schop tegen het hoofd gegeven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardde dat het slachtoffer aan zijn verwondingen zou komen te overlijden, en concludeerde dat de verdachte in voorwaardelijke vorm opzet had op de dood van het slachtoffer.

De rechtbank verklaarde wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de feiten had begaan, maar oordeelde dat hij niet strafbaar was vanwege zijn psychische toestand. Deskundigen concludeerden dat de verdachte ten tijde van de feiten psychotisch was en niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien. De rechtbank besloot de verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging en gelastte zijn plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar.

Daarnaast werden er vorderingen tot schadevergoeding ingediend door twee benadeelde partijen. De rechtbank wees een deel van deze vorderingen toe, maar verklaarde de benadeelde partijen voor het overige niet ontvankelijk in hun vorderingen. De rechtbank gelastte ook de teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen aan de verdachte. Dit vonnis is gewezen door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de voorzitter en de rechters de zaak hebben behandeld en de griffier aanwezig was.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/535583-06
's-Gravenhage, 30 januari 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [plaats A] op [geboortedatum] 1968,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [locatie].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 januari 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. Rombach, advocaat te Voorschoten, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. Gruppelaar heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem onder 1 primair en 2 telastgelegde wordt ontslagen van alle rechtsvervolging met plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis, bij voorkeur een Forensisch Psychiatrische Kliniek, voor de duur van één jaar.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] tot een bedrag van respectievelijk € 6.000,- bij wijze van voorschot en € 500 en tot niet ontvankelijk verklaring van de vorderingen voor het overige, zulks in beide gevallen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de, blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst - waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten een blauwe blouse, zal worden teruggegeven aan verdachte.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverwegingen.
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 1 primair telastgelegde, te weten poging doodslag, aangevoerd dat verdachte geenszins het voornemen had het misdrijf te plegen en verdachte van poging doodslag dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt het volgende. Verdachte heeft het slachtoffer meerdere malen in het gezicht met zijn vuisten geslagen en later, toen het slachtoffer op de grond lag, hem een trap of schop tegen het hoofd gegeven. Aldus heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer aan zijn verwondingen zou komen te overlijden. De rechtbank is daarom van oordeel dat verdachte in voorwaardelijke vorm de opzet had op de dood van het slachtoffer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte.
De rechtbank heeft acht geslagen op de verdachte betreffende rapportages, zoals deze op 18 december 2006 en 28 december 2006 zijn opgemaakt door respectievelijk drs. B.E.A. van der Hoorn, psychiater te 's-Gravenhage, en drs. M.H. Keppel, psycholoog te 's-Gravenhage.
De deskundigen Van der Hoorn en Keppel komen beiden tot de conclusie dat verdachte lijdt aan schizofrenie van het paranoïde type met geloofs- en paranoïde wanen. Daarnaast is er bij verdachte sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een antisociale persoonlijkheidsstoornis met een fors gestoorde agressieregulatie. Beide deskundigen schatten de recidivekans bij verdachte hoog in, gelet op de ernst van de stoornis, het ontbreken van ziektebesef, de zorgmijding van verdachte, het alcoholmisbruik, de beperkte gewetensfunctie en de gestoorde agressieregulatie. Voorts geven zij aan dat verdachte door zijn psychiatrische stoornissen al jaren een volledig ongestructureerd en gedesorganiseerd leven leidt met forse beperkingen op alle levensgebieden.
De deskundigen zijn beiden van oordeel dat verdachte ten tijde van het telastgelegde psychotisch was, waardoor hij zich niet bewust is geweest van zijn disproportionele handelen
en niet in staat is geweest om een andere keuze te maken en de consequenties van zijn handelen te overzien en dat verdachte ten aanzien van het hem telastgelegde volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht.
De rechtbank neemt dit oordeel over en maakt dit het hare. Dit betekent dat verdachte ingevolge het bepaalde in artikel 39 van het Wetboek van Strafrecht niet strafbaar is en moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beide deskundigen adviseren de rechtbank verdachte krachtens artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar. Beide deskundigen zijn van mening dat gelet op de ernst van het telastgelegde, de ernst van de problematiek en het hoge recidiverisico, klinische psychiatrische behandeling geïndiceerd is. Deskundige Keppel plaatst daarbij de opmerking dat, uitsluitend omdat verdachte niet eerder ter behandeling van zijn psychose is geplaatst in een forensische setting, zij niet adviseert tot de meer ingrijpende maatregel van terbeschikkingstelling van de regering met bevel tot verpleging. Volgens deskundige Van der Hoorn valt te verwachten dat verdachte langer dan een jaar dient te worden behandeld en hij adviseert daarom na afloop van dit jaar een rechterlijke machtiging in het kader van de Wet BOPZ aan te vragen. Beide deskundigen adviseren, gelet op de oninvoelbaarheid van verdachte en het risico op disproportionele agressie, verdachte te plaatsen in een beveiligde instelling zoals een Forensisch Psychiatrische Kliniek.
Verdachte heeft door de door hem gepleegde feiten laten blijken dat hij gevaarlijk is voor de algemene veiligheid van andere personen. Verdachte heeft volgens deskundige Van der Hoorn door zijn disproportionele handelen laten zien dat hij zonder ogenschijnlijke aanleiding, op bijna explosieve wijze, levensgevaarlijk kan zijn voor derden. Deze deskundige vond verdachte zelfs tijdens de interviews, binnen de muren van de penitentiaire inrichting en in een afgesloten gesprekskamer met bewaking vlakbij, dreigend en oninvoelbaar.
Op grond van het bovenstaande acht de rechtbank de kans op herhaling van een soortgelijk feit reëel aanwezig, indien behandeling van verdachte uitblijft. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking hetgeen genoemde deskundigen hebben gerapporteerd, namelijk dat gelet op het de ernst van het telastgelegde, de ernst van de problematiek van verdachte en het hoge recidiverisico, klinische psychiatrische behandeling is geïndiceerd. De rechtbank acht het daarom in het belang van de veiligheid van verdachte en in het belang van de algemene veiligheid van andere personen dat verdachte voor een termijn van één jaar wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis. De rechtbank acht het daarbij noodzakelijk dat verdachte, gelet op het risico op disproportionele agressie, wordt geplaatst in een beveiligde instelling zoals een Forensisch Psychiatrische Kliniek.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij 1], wonende te [plaats B], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 7.113,58.
Nu de verdediging de vordering, voor zover die betrekking heeft op de bril (€ 799,-) en de kilometervergoeding voor het vervoer naar het ziekenhuis (€ 8,80), niet heeft weersproken, zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij ontvankelijk is voor dit deel van de vordering. De rechtbank zal bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding voor de bril rekening houden met de vergoeding van € 25,- die de benadeelde partij hiervoor reeds van de verzekering heeft ontvangen.
Nu de verdediging de vordering, voor zover die betrekking heeft op de huishoudelijke hulp en verzorging en de daarmee verband houdende kilometervergoeding, deels heeft weersproken en de rechtbank een schadevergoeding hiervoor niet op het eerste gezicht redelijk en billijk acht, acht de rechtbank dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard, dat zij zich leent voor behandeling in het strafproces. Derhalve zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is voor dit deel van de vordering.
Hoewel de verdediging de vordering, voor zover die betrekking heeft op het voorschot van de vergoeding van immateriële schade, groot € 4.000,-, heeft weersproken en de rechtbank met de verdediging van oordeel is dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, is voor de rechtbank wel vast komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in de hiervoor genoemde vordering en zal deze vordering ten bedrage van € 1.000,- bij wijze van voorschot toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank overeenkomstig het liquidatietarief begroot op € 675,-, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij 2], wonende te [plaats B], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot vergoeding van immateriële schade, groot € 1.500,-.
Hoewel deze vordering door de verdediging is weersproken en de rechtbank met de verdediging van oordeel is dat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding, is voor de rechtbank vast komen te staan dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade is toegebracht. Om die reden acht de rechtbank het dan ook redelijk en billijk dat de hiervoor genoemde vordering gedeeltelijk bij wijze van voorschot wordt toegewezen. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in de hiervoor genoemde vordering en zal deze vordering ten bedrage van € 500,- bij wijze van voorschot toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die deze benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haarvordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte geen straf zal worden opgelegd, is het wettelijk niet mogelijk om voor de vorderingen benadeelde partij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. De rechtbank zal zich dan ook onthouden van het opleggen van deze maatregel.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp genummerd 1, te weten een blauwe blouse.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
- 37, 39, 45, 287 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. feit 1 primair
poging doodslag
t.a.v. feit 2
mishandeling
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart verdachte niet strafbaar;
ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen, voorzover dit de vergoeding van immateriële schade betreft bij wijze van voorschot, gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan :
- [benadeelde partij 1], wonende te [plaats B], een bedrag van € 1.782,80
- [benadeelde partij 2] wonende te [plaats B], een bedrag van € 500,-,
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij [benadeelde partij 1] gemaakt, tot deze uitspraak begroot op € 675,-, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partijen voor het overige niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding, en dat zij deze vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
gelast de teruggave aan verdachte van de, blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten een blauwe blouse;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Poustochkine, voorzitter,
Van Nooijen en Bandell-Hauptova, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van den Heuvel, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 januari 2007.
Mr. Poustochkine is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.