ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ7366

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05 / 34734, AWB 05 / 34737
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.T.B. de Vries
  • J.P. Smit
  • J.M. Janse van Mantgem
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geloofwaardigheid van asielaanvraag van een Rwandese vluchteling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 10 januari 2007 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Rwandese eiser die op 27 oktober 2000 een aanvraag indiende voor een verblijfsvergunning als vluchteling. De rechtbank heeft de aanvraag van eiser beoordeeld in het licht van de onderzoeksresultaten van een individueel ambtsbericht van 5 april 2004, dat door de minister van Buitenlandse Zaken was opgesteld. De rechtbank constateert dat de verklaringen van eiser en de resultaten van het ambtsbericht over een schietincident in 1996 in de woning van eiser niet overeenkomen. Eiser heeft de juistheid van het ambtsbericht gemotiveerd betwist, maar de minister heeft geweigerd de ongemaskeerde onderliggende stukken van het ambtsbericht aan de rechtbank ter beschikking te stellen. Dit heeft de rechtbank belemmerd in haar beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas van eiser. De rechtbank oordeelt dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het relaas van eiser ongeloofwaardig is, vooral gezien zijn jonge leeftijd ten tijde van de gebeurtenissen en de inconsistenties in de verklaringen van zijn broer. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van verweerder en draagt hem op een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank de noodzaak van de kennisneming van de ongemaskeerde onderliggende stukken benadrukt. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers: AWB 05 / 34734 (beroep)
AWB 05 / 34737 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 10 januari 2007
in de zaak van:
[eiser/verzoeker],
geboren op [geboortedatum]1985, van Rwandese nationaliteit,
eiser / verzoeker, verder te noemen eiser,
gemachtigde: mr. G.A. Warris, rechtshulpverlener bij de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Haarlem,
tegen:
de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. C. Brand, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Eiser heeft op 27 oktober 2000 een aanvraag ingediend om te worden toegelaten als vluchteling. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 9 maart 2001 afgewezen. Het besluit strekt tevens tot het niet verlenen van een vergunning tot verblijf wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Verder heeft verweerder overwogen eiser niet ambtshalve in aanmerking te brengen voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv). Eiser heeft tegen dit besluit op 25 april 2001 bezwaar gemaakt. In bezwaar heeft verweerder de aanvraag aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
1.2 Verweerder heeft de minister van Buitenlandse Zaken op 14 maart 2003 verzocht een onderzoek in te stellen. De minister van Buitenlandse Zaken heeft op 5 april 2004 een zogenaamd individueel ambtsbericht uitgebracht (met kenmerk DPV/AM-U030317.0262/808759).
1.3 Bij besluit van 6 juli 2005 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen het besluit op bezwaar op 1 augustus 2005 beroep ingesteld.
1.4 Eiser heeft op 1 augustus 2005 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.5 Verweerder heeft op 21 oktober 2005 een verweerschrift ingediend.
1.6 Bij brief van 2 november 2005 heeft de rechtbank de minister van Buitenlandse Zaken verzocht de stukken die ten grondslag liggen aan het individueel ambtsbericht toe te zenden. De minister van Buitenlandse Zaken heeft de onderliggende stukken op 15 november 2005 aan de rechtbank verzonden en zich beroepen op artikel 8:29, eerste lid, Awb, omdat er naar zijn mening gewichtige redenen zijn die rechtvaardigen dat kennisneming van bepaalde gedeelten in de toegezonden documenten tot de rechtbank beperkt dient te blijven. Bij beslissing van 1 mei 2006 heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats, in andere samenstelling, de beperking van de kennisneming niet gerechtvaardigd geacht.
1.7 De minister van Buitenlandse Zaken heeft de rechtbank bij brief van 11 mei 2006 bericht dat hij toestemming weigert voor gebruik van de ongemaskeerde onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht door de rechtbank en tevens verzocht deze stukken aan de minister van Buitenlandse Zaken terug te zenden. De rechtbank heeft de ongemaskeerde onderliggende stukken op 6 juni 2006 aan de minister van Buitenlandse Zaken retour gezonden.
1.8 De openbare behandeling van de geschillen heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2006. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 Op 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 in werking getreden en de voordien geldende Vreemdelingenwet (Vw oud) ingetrokken. Nu het primaire besluit is bekendgemaakt voor 1 april 2001, is ingevolge de artikelen 117 en 118 Vw zowel op de behandeling van de aanvraag en het bezwaar alsmede ten aanzien van de mogelijkheid enig rechtsmiddel tegen dat besluit aan te wenden het voor 1 april 2001 geldende recht van toepassing. De rechtbank toetst het bestreden, na 1 april 2001 genomen, besluit materieel aan het nieuwe vreemdelingenrecht.
2.3 Eiser heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. De vader van eiser behoort tot de Hutu bevolkingsgroep en zijn moeder tot de Tutsi bevolkingsgroep. Eiser weet niet tot welke bevolkingsgroep hij behoort. Eind 1996 kwamen er soldaten naar het huis van eiser. Eiser was toen elf jaar oud. Hij is tijdens een schietpartij, die daarbij plaatsvond, aan zijn schouder en aan zijn knie gewond geraakt. Eiser raakte bewusteloos. Hij kwam bij bewustzijn in het huis van een vriendin van zijn moeder. Na enkele dagen is eiser met zijn broer [naam broer] naar Tanzania gegaan. De directe aanleiding voor eisers vlucht uit Rwanda was dat hij gehoord had dat er mensen gedood werden. Hij heeft ook dode lichamen op straat gezien. Nadat hij twee maanden in Tanzania is verbleven, is eiser met zijn broer naar Kenia gegaan. Op 17 oktober 2000 is eiser met een dominee naar Nederland gereisd, omdat hij dreigde te worden teruggestuurd naar Rwanda.
2.4 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit – samengevat – op de volgende standpunten gesteld. Eiser komt niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 Vw omdat zijn relaas ongeloofwaardig wordt geacht. Eiser heeft namelijk verklaringen afgelegd die verschillen van die van zijn broer. Voorts heeft eiser blijkens de onderzoeksresultaten van het individueel ambtsbericht van 5 april 2004 onjuiste verklaringen afgelegd. Ook komt eiser niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning regulier als amv omdat uit de onderzoeksresultaten van het individueel ambtsbericht is gebleken dat eiser onjuiste verklaringen heeft afgelegd, hetgeen een contra-indicatie is.
2.5 Eiser heeft in beroep – samengevat – aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 Vw omdat zijn relaas ongeloofwaardig is. Uit niets blijkt dat verweerder rekening heeft gehouden met eisers jonge leeftijd ten tijde van de door hem aangehaalde gebeurtenissen. Ook zijn eisers verklaringen niet tegenstrijdig met de verklaringen van zijn broer. Voorts heeft eiser de inhoud van het individueel ambtsbericht gemotiveerd betwist. Ten slotte heeft verweerder ten onrechte aan eiser geen verblijfsvergunning regulier onder de beperking verblijf als amv verleend. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat sprake zou zijn van een contra-indicatie voor toepassing van het amv-beleid.
2.6 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat hij de gronden van beroep die zijn gericht tegen het niet verlenen van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw laat vallen. Verweerder heeft aangegeven dat het primaire standpunt is dat het relaas van eiser ongeloofwaardig is en dat verweerder geen subsidiair standpunt inneemt.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd
2.7 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vw genoemde gronden.
2.8 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.9 Verweerder heeft in C1/3.2 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels neergelegd voor zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C1/3.2.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen:
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is.
2.10 De rechtbank stelt voorop dat verweerder niet aan eiser heeft tegengeworpen dat hij toerekenbaar geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden heeft overlegd, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
2.11 Met toepassing van de in C1/3.2.3 Vc weergegeven maatstaf is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen vaststellen dat het asielrelaas ongeloofwaardig is.
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit allereerst op het standpunt dat eisers verklaringen tegenstrijdig zijn met de verklaringen van zijn broer.
Zo werpt verweerder tegen dat eiser heeft verklaard dat zijn broer een week weg was toen zij in 1997 in Tanzania verbleven, terwijl zijn broer heeft verklaard dat hij drie weken weg was. Voorts heeft eiser verklaard dat hij samen met zijn broer naar Kenia is gereisd, terwijl zijn broer heeft verklaard dat eiser alleen naar Kenia is gereisd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat van eiser, ondanks zijn zeer jonge leeftijd op het moment van de gebeurtenissen waarover hij volgens verweerder tegenstrijdige verklaringen zou hebben afgelegd, verwacht mag worden dat hij hetzelfde verklaart als zijn elf jaar oudere broer. Daarbij weegt de rechtbank mee dat tussen de gebeurtenissen in 1997 en het moment van het nader gehoor een tijdspanne van drie jaar ligt. Verweerder heeft zich voorts naar het oordeel van de rechtbank niet zonder nadere motivering op het standpunt kunnen stellen dat de hiervoor genoemde tegenstrijdigheden een essentieel onderdeel uitmaken van het asielrelaas. Verweerder heeft ook tegengeworpen dat eiser alleen heeft verklaard dat hij gewond is geraakt aan zijn schouder, terwijl zijn broer heeft verklaard dat hij gewond is geraakt aan zijn dijbeen. De rechtbank stelt echter vast dat eiser in zijn nader gehoor op bladzijde zes heeft verklaard dat hij bloedde uit zijn schouder en zijn knie. De rechtbank ziet bij de lezing van deze verklaring van eiser de door verweerder in aanmerking genomen tegenstrijdigheid omtrent zijn verwondingen niet bevestigd, zodat dit standpunt van verweerder berust op een onvoldoende feitelijke grondslag.
2.12 Daarnaast heeft verweerder de ongeloofwaardigheid van eisers relaas gebaseerd op de onderzoeksresultaten van het individueel ambtsbericht van 5 april 2004. De rechtbank stelt vast dat eisers verklaringen en de resultaten van het individueel ambtsbericht ten aanzien van de vraag of een schietincident heeft plaatsgevonden in de woning van eiser in 1996, uiteen lopen. Eiser heeft de juistheid van deze conclusie van het individueel ambtsbericht gemotiveerd betwist.
2.13 Wanneer verweerder een ambtsbericht van een ander bestuursorgaan aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, kan zo’n bericht worden aangemerkt als een deskundigenbericht aan verweerder ten behoeve van de uitoefening van diens bevoegdheden. Een dergelijk deskundigenadvies dient dan wel op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding – voor zover mogelijk en verantwoord – van de bronnen waaraan de feitelijke informatie in het bericht is ontleend. Als aan die eisen is voldaan mag verweerder bij zijn besluitvorming van de juistheid van die feitelijke informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van die informatie. Verweerder dient in het kader van de voorbereiding van een besluit, voor zover mogelijk, bovendien te onderzoeken of een ambtsbericht aan die eisen voldoet. Daartoe dient hij te onderzoeken op welke wijze het ambtsbericht tot stand is gekomen en zich ervan te vergewissen of de feitenvergaring voldoende zorgvuldig heeft plaatsgevonden en of de concrete feiten die aan de informatie in het ambtsbericht ten grondslag liggen de daarop gebaseerde feitenvaststelling en conclusies kunnen dragen. Pas wanneer verweerder aan deze vergewisplicht (de zogenaamde REK-check) heeft voldaan, mag verweerder de informatie bij zijn besluitvorming betrekken.
2.14 Verweerder heeft in een brief van 8 april 2004 geconcludeerd dat het individueel ambtsbericht van 5 april 2004 qua inhoud en qua procedure zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk inzichtelijk is.
2.15 Ingevolge 8:29, eerste lid, Awb kunnen partijen, die verplicht zijn inlichtingen te geven, dan wel stukken over te leggen, indien daarvoor gewichtige redenen zijn, het geven van inlichtingen dan wel het overleggen van stukken weigeren of de rechtbank mededelen dat uitsluitend zij daarvan kennis zal mogen nemen. Ingevolge het derde lid van artikel 8:29 Awb, voor zover van belang, beslist de rechtbank of de in het eerste lid bedoelde beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
2.16 Zoals reeds onder rechtsoverweging 1.6 en 1.7 is overwogen heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats bij beslissing van 1 mei 2006 de beperking van de kennisneming van de onderliggende stukken tot de rechtbank, niet gerechtvaardigd geacht.
2.17 De minister van Buitenlandse Zaken heeft de rechtbank bij brief van 11 mei 2006 bericht dat men, gelet op de beslissing van de rechtbank van 1 mei 2006, toestemming weigert voor gebruik van de ongemaskeerde onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht van 5 april 2004 door de rechtbank. De minister heeft de rechtbank tevens verzocht de ongemaskeerde onderliggende stukken terug te zenden. De rechtbank heeft de ongemaskeerde onderliggende stukken op 6 juni 2006 aan de minister van Buitenlandse Zaken retour gezonden. Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat hij zich aansluit bij het standpunt van de minister van Buitenlandse Zaken. Voorts heeft verweerder de rechtbank verzocht het individueel ambtsbericht, ondanks het ontbreken van de ongemaskeerde onderliggende stukken, mee te nemen in de beoordeling van het geschil.
2.18 De kennisneming van de ongemaskeerde onderliggende stukken van het individueel ambtsbericht acht de rechtbank echter noodzakelijk voor een goede beoordeling van het door eiser betwiste individueel ambtsbericht van 5 april 2004 en beantwoording van de vraag of verweerder zich na kennisname van de onderliggende stukken terecht op het standpunt heeft gesteld dat het individueel ambtsbericht op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen en de inhoud daarvan grond vindt in het verrichte onderzoek en de geraadpleegde bronnen. De conclusies van verweerder met betrekking tot de schietpartij, de verblijfplaats van de moeder van eiser en de opvang van eiser door familie zijn thans onvoldoende onderbouwd.
2.19 De minister van Buitenlandse Zaken heeft hierdoor het de rechtbank onmogelijk gemaakt de betwisting van de inhoud van het individueel ambtsbericht te beoordelen in het licht van de onderliggende stukken. Het voorgaande dient voor rekening van verweerder te komen aangezien verweerder de minister van Buitenlandse Zaken als deskundige heeft ingeschakeld.
2.20 Aldus ontbeert het standpunt van verweerder ten aanzien van de ongeloofwaardigheid van het relaas, voor zover dit is gebaseerd op de onderzoeksresultaten van het individuele ambtsbericht, een deugdelijke motivering.
Ten aanzien van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd
2.21 Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw in samenhang met artikel 3.6, onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel verblijf als amv te verlenen. Deze vergunning kan op grond van artikel 3.56 Vb aan een amv worden verleend, indien zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel wordt afgewezen, hij zich naar het oordeel van verweerder niet zelfstandig kan handhaven in het land van herkomst en voor hem, naar het oordeel van verweerder, naar plaatselijke maatstaven gemeten, geen adequate opvang aanwezig is in het land van herkomst.
2.22 In de Vreemdelingencirculaire 2000 heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In C2/7.4.1 Vc is bepaald dat amv’s die tijdens de procedure een mogelijk onderzoek naar opvangmogelijkheden in het land van herkomst frustreren, niet in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking verblijf als amv. Hiervan is sprake als de betrokkene – ook los van de context van het asielrelaas – ongeloofwaardige en tegenstrijdige verklaringen aflegt of indien hij vage, summiere verklaringen aflegt en zaken verzwijgt omtrent identiteit, nationaliteit of opvang.
2.23 Gezien hetgeen reeds onder rechtsoverweging 2.11 en 2.12 en onder 2.13 en volgende, is overwogen met betrekking tot het individueel ambtsbericht van 5 april 2004, heeft verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiser het onderzoek naar adequate opvang in zijn land van herkomst heeft gefrustreerd en derhalve niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier onder de beperking verblijf als amv.
2.24 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 7:12 Awb.
2.25 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
2.26 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening en het beroep.
2.27 Verweerder zal met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb worden veroordeeld in de kosten die eiser heeft gemaakt en met toepassing van artikel 8:75, derde lid zal de rechtspersoon worden aangewezen die de kosten moet vergoeden. De kosten ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht zijn € 644,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het verzoek om voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift, wegingsfactor 1; er is geen aanleiding voor toekenning van een afzonderlijk punt voor de behandeling van dat verzoek ter zitting).
3. Beslissing
De rechtbank:
ten aanzien van de hoofdzaak:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 25 april 2001 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 644,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan eiser te voldoen;
De voorzieningenrechter:
ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
3.5 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.6 veroordeelt verweerder in de kosten ad € 322,- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan eiser te voldoen;
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.T.B. de Vries, voorzitter tevens voorzieningenrechter, en mrs. J.P. Smit en J.M. Janse van Mantgem, leden van de meervoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2007, in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, als griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.