ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ7659

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
626506 \ EJ VERZ 06-81977
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van de arbeidsovereenkomst na vertrouwensbreuk door onderzoek naar side agreements

In deze zaak verzoekt een werknemer de ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met zijn werkgever, een Amerikaans bedrijf, na een langdurig dienstverband dat zonder problemen is verlopen. De werknemer heeft een onderzoek ondergaan naar een transactie met een universitair ziekenhuis, waarbij prijsafspraken zouden zijn gemaakt die niet in de overeenkomst zijn vastgelegd. Dit onderzoek is uitgevoerd in het kader van het bedrijfsbeleid dat is aangepast na de Enron-affaire, en is goedgekeurd door de werknemer. Ondanks dat het onderzoek gunstig voor de werknemer afloopt, verliest hij het vertrouwen in zijn werkgever en wijst hij een voorstel tot mediation af. De kantonrechter oordeelt dat de vertrouwensbasis is weggevallen en dat de arbeidsovereenkomst moet worden ontbonden, maar zonder toekenning van een vergoeding aan de werknemer. De rechter stelt vast dat de werkgever geen verwijt te maken valt voor het instellen van het onderzoek, dat correct is uitgevoerd, en dat de werknemer zelf ook niet heeft meegewerkt aan het herstel van de relatie.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector kanton - locatie Gouda
js/zaaknummer 626506 \ EJ VERZ 06-81977
Beschikking in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoekende partij,
gemachtigde mr. H.J. van Amerongen,
tegen
de besloten vennootschap [X.] B.V.,
gevestigd te Nieuwerkerk aan den IJssel,
verwerende partij,
gemachtigde mr. M. Diepenbach.
1. De procedure
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
- een verzoekschrift tot ontbinding van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst wegens gewichtige redenen + producties;
- een verweerschrift + producties;
- pleitnotities aan zijde van verzoekende partij;
- aanvullende producties aan zijde van verwerende partij;
- aantekeningen van de mondelinge behandeling d.d. 14 december 2006.
2. De overwegingen
2.1 Tussen partijen staat vast dat verzoeker - verder te noemen - [Verzoeker] per 1 augustus 1987 in dienst is getreden van [X-1] BV en niet bij de (niet bestaande rechtspersoon) [X.] B.V.. Eerstgenoemde is verschenen en stemt ermee in dat het verzoek van [Verzoeker] wordt geacht te zijn gericht tegen [verweerder] B.V., verder te noemen [verweerder].
2.2 Tussen partijen staat als niet of onvoldoende weersproken het volgende vast:
a. [Verzoeker] is bij [verweerder] werkzaam in de functie van Key Accountmanager Pharmaceutical QC Europe tegen een salaris van laatstelijk €5773,15 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld en bonus.
b. De arbeidsovereenkomst is aangevangen op 1augustus 1987.
c. [Verzoeker] is geboren op [geboortedatum] 1959.
d. [Verzoeker] is werkzaam voor een business unit van [verweerder] Corporate, welk bedrijf is genoteerd aan de New York Stock Exchange. In verband daarmee is [verweerder] Corporate onderworpen aan de Sarbanes Oxley Act 2002 (de SOX-wet), tot stand gekomen als uitvloeisel van de Enron en Worldcomaffaire, die onder meer een verbod inhoudt op zogeheten side agreements, prijsafspraken die uit de boeken niet blijken.
e. Met het oog op de SOX-wet heeft [verweerder] Corporation intern haar beleid aangepast ter voorkoming van side agreements, onder meer door in het beleidsdocument "Revenu Recognition Policy" een uitdrukkelijk verbod van dergelijke prijsafspraken op te nemen.
f. [Verzoeker] is bekend met het onder e) genoemde beleid onder meer door schriftelijke akkoordverklaring met het beleidsdocument "Conduct of Business Activities Policy". Daarin is ook de verplichting opgenomen voor alle werknemers "to report promptly all instances of any violation of law or improper business conduct of which they have personal knowledge to the employee's immediate supervisor. (...)".
g. In juni 2005 heeft [Verzoeker] voor [verweerder] aan het [academisch ziekenhuis] ([academisch ziekenhuis]) een 3730-apparaat verkocht dat DNA analyses maakt voor de prijs van (€ 186.575,--). Op de voor dit apparaat benodigde chemicaliën, waarover door [Verzoeker] gelijktijdig is onderhandeld, is aan [academisch ziekenhuis] een extra hoge korting verleend (47,5% in plaats van de gebruikelijke 32,5%), welke korting volgens de schriftelijke overeenkomst één jaar zou gelden. De transactie is van de kant van [academisch ziekenhuis] behandeld door [medewerker A.].
h. Begin 2006 is de heer [B.] (verder: [B.]) als Director Sales Country Leader Benelux in dienst getreden. [B.] heeft in juni 2006 een bezoek gebracht aan [academisch ziekenhuis]. Bij die gelegenheid heeft [medewerker A.] het standpunt ingenomen dat het kortingspercentage van 47,5% voor onbepaalde tijd was verleend zulks om [academisch ziekenhuis] in staat te stellen het 3730-apparaat aan te schaffen. [medewerker A.] verlangde daarom continuering van de volgens haar gemaakte kortingsafspraak. De juistheid van het standpunt van [medewerker A.] zou een (ongeoorloofde) side agreement betekenen.
i. [B.] heeft bij [verzoeker] navraag gedaan naar de door [academisch ziekenhuis] gestelde kortingsafspraak. [Verzoeker] heeft bij email d.d. 2 juni 2006 verwezen naar de schriftelijke afspraken met [academisch ziekenhuis] en meegedeeld "Als er niet in de bewuste koopovereenkomst vermeld is, kun je makkelijk de discussie met [voornaam] (=[medewerker A.], ktr.) aangaan, over het kortingspercentage. Is eea gedefinieerd, dan wordt dat moeilijk."
j. [B.] heeft alle documentatie verzameld en (vertrouwelijk) de mening gepolst van daarvoor in aanmerking komende functionarissen van [verweerder], de Director Accounts Europe, tevens Compliance Officer, [C.] (verder: [C.]) en de Manager Finance & Administration, [D.] (verder: [D.]).
k. [B.] heeft daarna van zijn bevindingen in juli 2006 (formeel) melding gemaakt, waarna een intern onderzoek is gestart op 9 augustus 2006. [Verzoeker], die tot en met 11 augustus met vakantie was, is van het onderzoek op 9 augustus 2006 op de hoogte gesteld. Na gesprekken met alle betrokkenen hebben [C.] en [D.] aan het US management in een intern memorandum meegedeeld dat geen onregelmatigheden zijn aangetroffen. [Verzoeker] is eveneens op 16 augustus 2006 daarvan geïnformeerd.
l. [Verzoeker] heeft zich op 1 september 2006 ziek gemeld. In gesprekken d.d. 19 september 2006 en 2 oktober 2006 heeft [Verzoeker] laten weten dat hij zich door het onderzoek zo beschadigd voelde dat dit werkhervatting in de weg stond. Bij brief d.d. 21 november 2006 deelt de bedrijfsarts mee dat sprake is van een verstoorde arbeidsrelatie, doch niet van arbeidsongeschiktheid in medische zin. De oplossing dient te worden gezocht in overleg tussen werkgever en werknemer, aldus de bedrijfsarts.
m. Op een aanbod van [verweerder] bij brief d.d. 16 november 2006 om een mediator in te schakelen is [Verzoeker] niet ingegaan. [Verzoeker] heeft zijn werkzaamheden niet hervat. [verweerder] heeft de betaling van het loon gecontinueerd.
2.3 [Verzoeker] verzoekt de arbeidsovereenkomst te ontbinden op zo kort mogelijke termijn onder toekenning van een vergoeding aan hemzelf van € 356.207,54 ten laste van [verweerder] met veroordeling van [verweerder] tot betaling van € 2800,-- wegens kosten van rechtsbijstand en met veroordeling van [verweerder] in de kosten van de procedure.
[Verzoeker] onderbouwt zijn verzoek - in hoofdzaak - als volgt.
Op basis van de mededelingen van [medewerker A.] heeft [B.] aangenomen dat sprake was van een door de SOX-wet verboden side agreement. [Verzoeker] heeft - toen [B.] bij hem informatie inwon - op de schriftelijke overeenkomst gewezen en ook expliciet gemeld dat hij conform de voorschriften had gehandeld. Hoewel alles verifieerbaar was, heeft [B.] toch aangestuurd op een onderzoek naar het bestaan van een mogelijke side agreement, dit terwijl hem dat van een aantal zijden werd ontraden. Tijdens zijn vakantie werd [Verzoeker] door het onderzoek naar zijn integriteit onaangenaam verrast. [Verzoeker] voelt zich het slachtoffer van ongefundeerde opmerkingen van een klant die door [B.] niet in het juiste perspectief zijn gezien. De geestelijke en lichamelijke gezondheid van [Verzoeker] heeft hieronder sterk te lijden gehad. [Verzoeker] is na een uitstekend dienstverband van 19 jaar getraumatiseerd.
Uit de uitslag van onderzoek d.d. 16 augustus 2006 blijkt dat [Verzoeker] geheel correct heeft gehandeld. [Verzoeker] heeft geen enkel vertrouwen meer in een toekomst bij [verweerder], waarin meespeelt dat [verweerder] tegenover hem geen excuses heeft aangeboden. In een gesprek op 2 oktober 2006 heeft [B.] aangegeven een volgende keer weer zo te zullen handelen. In een door [verweerder] op 6 oktober 2006 gearrangeerd gesprek heeft [Verzoeker] duidelijk gemaakt dat zijn reputatie na 19 jaar aan flarden ligt en dat hij om voormelde redenen bij [verweerder] niet verder kan. Daarop heeft [verweerder] hem gevraagd om met een voorstel te komen. In een vervolggesprek op 13 oktober 2006 heeft [Verzoeker] beëindiging van dienstverband voorgesteld met toekenning van een vergoeding op basis van C=1,5.
In haar reactie bij brief d.d. 27 oktober 2006 gaat [verweerder] daarop niet in maar verzekert zij [Verzoeker] dat hij zich de zaak niet persoonlijk moet aantrekken en dat het onderzoek zijn carrière niet zal schaden.
[Verzoeker] verwijt [verweerder] bij brief d.d. 31 oktober 2006 dat zij het onderzoek - dat op zichzelf correct is uitgevoerd - is begonnen en de wijze waarop het is afgewikkeld.
Een en ander heeft geleid tot een vertrouwensbreuk die geheel aan [verweerder] is te verwijten. Terugkeer naar de werkplek is voor [Verzoeker] daarom onmogelijk.
Om die reden is [Verzoeker] ook niet ingegaan op het voorstel tot mediation daar de mediation op terugkeer gericht was. Ter onderbouwing van de gevraagde vergoeding - gebaseerd op C=1,2 - somt [Verzoeker] de volgende verwijten op:
- [B.] had in de gegeven omstandigheden niet op het onderzoek, dat in feite de integriteit van [Verzoeker] betreft, mogen aandringen;
- [verweerder] had van [B.] een deugdelijke onderbouwing moeten verlangen. Door dat na te laten is zeer lichtzinnig tegen [Verzoeker] gehandeld;
- Door het onderzoek goed te keuren heeft [verweerder] laten blijken grote twijfels te hebben aan de integriteit van [Verzoeker], terwijl zij beter had kunnen weten;
- [verweerder] heeft behalve de verwijzing naar de bedrijfsarts geen ondersteuning geboden aan [Verzoeker] bij de verwerking van de zware aantijgingen aan zijn adres;
- [verweerder] heeft geen enkele maatregel genomen om te voorkomen dat al te lichtzinnig wordt gegrepen naar het middel van een integriteitsonderzoek.
2.4 [verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. [verweerder] verzoekt primair afwijzing van het verzoek en subsidiair is [verweerder] van mening dat, voor het geval de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, aan [Verzoeker] dan geen vergoeding behoort te worden toegekend. Op het verweer van [verweerder] wordt voor zover nodig ingegaan bij de beoordeling van het verzoek.
2.5 De kantonrechter oordeelt als volgt.
Nu [Verzoeker] zich niet meer in staat voelt om zijn werkzaamheden voor [verweerder] naar behoren te verrichten omdat de daarvoor noodzakelijke vertrouwensbasis bij [Verzoeker] is weggevallen, levert dat een verandering van omstandigheden op die beëindiging van de arbeidsovereenkomst op korte termijn onvermijdelijk maakt. Het verzoek tot ontbinding is derhalve toewijsbaar. Ten aanzien van de vraag of daarbij aan [Verzoeker] billijkheidshalve een vergoeding behoort te worden toegekend, wordt het volgende overwogen.
Tussen partijen is niet in geschil dat voor (het) [verweerder] (concern) groot gewicht toekomt aan de strikte naleving van de SOX-wet, gelet op de aan overtreding daarvan voor [verweerder] verbonden zware sancties. Het uit deze wet voortvloeiende verbod tot het maken van (niet uit de boeken blijkende) zogeheten side agreements is door [verweerder] in haar bedrijfsbeleid verwerkt. [Verzoeker] is met dit beleid bekend en heeft zich daarmee bovendien uitdrukkelijk akkoord verklaard (verwezen wordt naar de onder 2.2 d t/m f vastgestelde feiten). Het verwijt van [Verzoeker] richt zich echter op het feit dat [verweerder] in het onderhavige geval aanleiding heeft gezien om te onderzoeken of al dan niet van een side agreement met [academisch ziekenhuis] sprake is geweest bij de onder 2.2 g genoemde transactie door een daaraan verbonden (mondelinge) kortingsafspraak (verwezen wordt naar het onder 2.2 h vastgestelde feit).
Partijen zijn het erover eens dat een kortingsafspraak voor onbepaalde tijd zoals door [academisch ziekenhuis] (bij monde van [medewerker A.]) gesteld (verwezen wordt naar het onder 2.2 h vastgestelde feit) een verboden side agreement zou opleveren. Het [academisch ziekenhuis] heeft, zoals [Verzoeker] zelf stelt en ook blijkt uit interoffice memorandum d.d. 16 augustus 2006 (prod.5 bij het verzoekschrift), tot tweemaal toe tegenover [B.] het standpunt ingenomen dat genoemde kortingsafspraak was gemaakt.
Zeker bij een relatie van het formaat van [academisch ziekenhuis] valt naar het oordeel van de kantonrechter niet in te zien dat [verweerder] dit standpunt niet ernstig zou moeten nemen en daaraan zonder nader onderzoek voorbij zou moeten gaan. Tegen de achtergrond van de SOX-wet en de in het beleid van [verweerder] opgenomen verplichting om van schending daarvan melding te maken (verwezen wordt naar het onder 2.2 f vastgestelde feit) valt [B.] niet te verwijten dat hij van zijn bevindingen - na toetsing daarvan aan het oordeel van andere daartoe gekwalificeerde medewerkers van [verweerder] (zie onder 2.2. j) - melding heeft gemaakt en zo het formele onderzoek heeft geïnitieerd. Ook de reactie van [Verzoeker] aan [B.] bij email d.d. 2 juni 2006 (aangehaald onder 2.2.i), welke reactie niet bepaald duidelijk genoemd kan worden, geeft geen grond om daarover anders te oordelen. Anders dan [Verzoeker] kennelijk meent, is de omstandigheid dat de gestelde side agreement niet blijkt uit de schriftelijke vastlegging van de transactie met [academisch ziekenhuis] uiteraard geen reden om van het onderzoek af te zien of dat als lichtvaardig te bestempelen. Daarbij is tevens van belang dat buiten de kring van de direct bij het onderzoek betrokkenen- naar [verweerder] onweersproken heeft aangevoerd - binnen [verweerder] het instellen van het onderzoek niet bekend is. Ten aanzien van het instellen van het hiervoor bedoelde onderzoek valt [verweerder] dan ook geen verwijt te maken. Ook het feit dat het onderzoek voor [Verzoeker] vervolgens positief is uitgevallen, rechtvaardigt dat oordeel evenmin. [Verzoeker] ziet er bovendien aan voorbij dat dit onderzoek - hoe belastend dit ook door [Verzoeker] is ervaren, zij het dat op zijn niveau een zeker incasseringsvermogen mag worden verwacht - als keerzijde heeft dat zijn naam van de door het standpunt van [academisch ziekenhuis] daarop geworpen smet is gezuiverd.
Zoals [Verzoeker] zelf stelt is de wijze van uitvoering van het onderzoek geheel correct uitgevoerd, zodat overblijft de vraag of [verweerder] in haar opstelling na de (voortvarende) afhandeling van het onderzoek enig verwijt valt te maken.
In diverse gesprekken - op 19 september, 2 oktober, 6 oktober en/of 13 oktober 2006 - heeft [verweerder] telkens benadrukt dat [Verzoeker] geen enkele verwijt valt te maken en het onderzoek geen enkele invloed heeft op zijn carrière bij [verweerder]. [verweerder] heeft daarentegen [Verzoeker] alle mogelijke hulp aangeboden en haar waardering voor diens kwaliteiten tot uitdrukking gebracht. Een en ander is ook door [verweerder] schriftelijk bevestigd bij brieven d.d. 27 oktober en 8 november 2006 (prod. 7 en 8 bij het verzoekschrift). Bovendien heeft [verweerder] mediation voorgesteld, waarop [Verzoeker] niet is ingegaan, daar [Verzoeker] geen heil zag in pogingen om tot herstel te komen van de in zijn ogen verstoorde relatie met [verweerder]. Daartoe is [Verzoeker] ook niet verplicht doch de gevolgen daarvan behoren dan niet voor risico van [verweerder] te komen.
Op grond van het bovenstaande ziet de kantonrechter dat voor toekenning van een vergoeding aan [Verzoeker] onvoldoende grond bestaat.
2.6 Behoudens in het geval dat [Verzoeker] tot intrekking van zijn verzoek overgaat, zullen de kosten van de procedure worden gecompenseerd, zo dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
3. De beslissing
De kantonrechter:
stelt partijen in kennis van zijn voornemen de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 februari 2007 te ontbinden wegens veranderingen in de omstandigheden;
stelt [Verzoeker] in de gelegenheid vóór 22 januari 2007 gebruik te maken van zijn bevoegdheid het verzoek in trekken, waarbij de datum van ontvangst van de betreffende brief ter griffie van dit gerecht bepalend zal zijn;
veroordeelt [Verzoeker] in geval van intrekking van het ontbindingsverzoek tot betaling van de proceskosten, tot op deze beslissing aan de zijde van [verweerder] begroot op € 400,-- wegens gemachtigdensalaris.
Voor het geval het verzoek niet wordt ingetrokken:
ontbindt de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst per 1 februari 2007;
compenseert de kosten van deze procedure zo, dat iedere partij haar eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.H.I.J. Hage, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2007.