RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/660467-06
's-Gravenhage, 9 februari 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte [E] ],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 november 2006, 22 januari 2007, 24 januari 2007 en 26 januari 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht, is ter terechtzitting van 24 januari 2007 verschenen en gehoord. Ter terechtzitting van 22 en 26 januari 2007 zijn zowel de verdachte als zijn raadsman niet verschenen.
De officier van justitie mr. R.E.I. Steen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen zullen worden onttrokken aan het verkeer.
Aan de verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in een verborgen ruimte in de kelder van zijn woning, welke ruimte via een tot deur omgebouwde kast toegankelijk was, een hennepkwekerij ingericht en in werking gehad. Aldus heeft hij een aandeel geleverd in de verspreiding van hennep. Verdachte heeft zich hierbij laten leiden door financieel gewin, terwijl hij geen oog heeft gehad voor de risico's voor de volksgezondheid en de schade voor de samenleving die uit het gebruik van hennep kan voortvloeien.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal van elektriciteit, door de elektriciteitsmeter te manipuleren en aldus de stroom ten behoeve van de hennepkwekerij vóór deze meter af te nemen. Dusdoende heeft verdachte schade veroorzaakt voor de energiemaatschappij (welke schade verdachte, naar de rechtbank begrijpt, inmiddels heeft vergoed).
Daarnaast heeft verdachte 12 kogelpatronen en een vlindermes voorhanden gehad, hetgeen - gelet op het gevaarzettende karakter hiervan - niet getolereerd kan worden.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat verdachte blijkens een op zijn naam gesteld Uittreksel Justitiële Documentatie, gedateerd 27 oktober 2006, eerder is veroordeeld wegens het plegen van soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij, blijkens de thans bewezenverklaarde feiten, geen enkele lering uit deze eerdere veroordelingen heeft getrokken.
De officier van justitie heeft zijn eis kennelijk mede gebaseerd op bewezenverklaring van de telastgelegde hoeveelheden. Nu de rechtbank die hoeveelheden niet bewezen heeft verklaard en uitgaat van (aanzienlijk) kleinere hoeveelheden is de straf lager dan geëist. Al het voorgaande overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de beslaglijst inbeslaggenomen hulzen, patronen, traangas en munitie (genummerd 5 tot en met 10) onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot deze voorwerpen de onder 3 en 4 bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 36b, 36c, 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht;
- 13, 26, 55 (oud) en 55 van de Wet wapens en munitie;
- 3 en 11 (oud) van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst II.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
ten aanzien van feit 2:
diefstal;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
ten aanzien van feit 4:
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 1 MAAND;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 17 mei 2006;
in vrijheid gesteld op : 17 mei 2006;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen hulzen, patronen, traangas en munitie (nummer 5 t/m 10);
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Boer, voorzitter,
Steeghs en Bockwinkel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van der Steen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 februari 2007.