ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ8692

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/36511 e.v.
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening voor vreemdelingen met verzoek om verblijfsvergunning

In deze zaak hebben verzoekers, vreemdelingen van Filippijnse nationaliteit, een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening in het kader van hun aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd. De verzoekers verblijven sinds 12 december 1995 in Nederland en hebben eerder een aanvraag ingediend op 29 juni 2004, die door de Minister van Justitie is afgewezen. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken geoordeeld dat de aanvragen van verzoekers terecht zijn aangemerkt als aanvragen voor een verblijfsvergunning regulier. De verzoekers hebben nu verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij vrezen dat zij uit Nederland zullen worden verwijderd.

De voorzieningenrechter heeft op 5 februari 2007 geoordeeld dat er aanleiding is om de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de brief van 29 juni 2004 als een aanvraag moet worden beschouwd en dat verzoekers vrijstelling van het mvv-vereiste genieten. De voorzieningenrechter heeft de Minister van Justitie veroordeeld in de proceskosten en het betaalde griffierecht aan verzoekers te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen hoger beroep mogelijk tegen deze beslissing.

De zaak betreft een belangrijke overweging in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, waarbij de rechten van vreemdelingen in Nederland worden gewaarborgd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige behandeling van aanvragen voor verblijfsvergunningen en de rechten van verzoekers in het proces.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Breda
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
Reg.nr(s):
AWB 06/36511
AWB 06/36514
AWB 06/36513
AWB 06/37632
AWB 06/40331
V-nr(s):
170.014.7438
170.014.7440
170.014.7448
170.014.7445
170.014.7442
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:83, derde lid, Algemene wet bestuursrecht d.d. 5 februari 2007
in de zaak van
[verzoeker 1], verzoeker sub 1, [verzoekster 1], verzoekster sub 1, [verzoekster 2], verzoekster sub 2, [verzoeker 2], verzoeker sub 2 en [verzoeker 3], verzoeker sub 3,
(hierna ook: verzoekers), allen woonplaats kiezende ten kantore van hun gemachtigde
mr. J.J. Eizenga te Prinsenbeek,
en
de Ministerie van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder.
1. Procesverloop
1.1 Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 25 juli 2006 (hierna: bestreden besluiten) inzake het recht op een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) en hebben een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
Deze beroepen zijn geregistreerd onder de kenmerken AWB 06/37002, AWB 06/37005, AWB 06/37630, AWB 06/37006 en AWB 06/40329.
2. Overwegingen
2.1 Verzoekers hebben gesteld te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 1958, [geboortedatum] 1958, [geboortedatum] 1984, [geboortedatum] 1986 en [geboortedatum] 1990 en de Filippijnse nationaliteit te bezitten. Verzoekers hebben gesteld sedert 12 december 1995 als vreemdelingen in Nederland te verblijven. Verzoekers hebben bij schrijven van 29 juni 2004 verzocht om met gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid hen in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking “conform beschikking Minister”, als bedoeld in artikel 3.4, derde lid, Vreemdelingenbesluit 2000.
Voorts hebben verzoekers op 5 augustus 2004 aanvragen tot wijziging van de beperking van de verblijfsvergunning samen met verlenging van geldigheidsduur van de verblijfsvergunning ingediend. Bij besluiten van 11 maart 2005 heeft verweerder de bezwaarschriften, gericht tegen de besluiten waarbij verweerder de aanvragen van 5 augustus 2004 heeft afgewezen, ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 april 2006 (kenmerken AWB 05/11835, AWB 05/11838, AWB 05/11843, AWB 05/11845 en AWB 05/11847) heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder laatstgenoemde aanvragen terecht heeft aangemerkt als aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd in de zin van artikel 14 Vw 2000, met als doel “conform beschikking Minister”. Bovendien diende verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank uit te laten over de vraag of de brief van 29 juni 2004 te beschouwen is als een 14- brief en of er op grond van deze brief aanleiding bestaat verzoekers de gevraagde verblijfsvergunning te verlenen, onder vrijstelling van het vereiste te beschikken over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv).
2.2 Verweerder heeft, na een gevolgde bezwaarprocedure, de bestreden besluiten genomen. Deze besluiten strekken opnieuw tot weigering verzoekers de gevraagde verblijfsvergunningen te verlenen. Daarbij heeft verweerder ook meegedeeld dat verzoekers niet langer rechtmatig in Nederland verblijven.
2.3 Verzoekers hebben, kort samengevat, verzocht om hangende de beroepsprocedure tegen de bestreden besluiten bij wege van voorlopige voorziening verwijdering uit Nederland te verbieden.
2.4 De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder ter zitting van 1 februari 2007, waarop voornoemde beroepen gericht tegen de besluiten van 25 juli 2006 zijn behandeld, heeft verklaard dat de bestreden besluiten een primaire beslissing zijn, voor zover daarin is overwogen dat aan verzoekers evenmin met gebruikmaking van de discretionaire bevoegdheid aanleiding bestaat om verzoekers een verblijfsvergunning te verlenen. In dit verband heeft verweerder, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 november 2004 (kenmerk 200404931/1), zich op het standpunt gesteld dat de brief van 29 juni 2004 wordt opgevat als een aanvraag, waarvoor verzoekers vrijstelling van het mvv-vereiste, en dat het zojuist aangehaalde gedeelte van de besluiten van 25 juli 2006 dient te worden aangemerkt als primaire besluiten. Verweerder heeft de voorzieningenrechter verzocht de beroepen, voor zover betrekking hebbende op dit primaire gedeelte van de bestreden besluiten, onder toepassing van artikel 6:15 Awb als bezwaarschriften door te sturen naar verweerder. Voorts heeft verweerder meegedeeld dat hij aanleiding ziet om de voorlopige voorzieningen aan verzoekers toe te wijzen en zich niet zal verzetten tegen hetgeen in de verzoekschriften is verzocht. Dit houdt volgens verweerder verband met de omstandigheid dat niet uitgesloten moet worden geacht dat de bezwaren een redelijke kans van slagen hebben.
2.5 Op grond van het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding de ingediende verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening toe te wijzen. Het betaalde griffierecht dient te worden vergoed. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De proceskosten zijn op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,- en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van verzoekerss een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling aan de griffier te geschieden.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen;
veroordeelt de Staat der Nederlanden als rechtspersoon tot vergoeding aan verzoekers van het betaalde griffierecht ad € 138,-.
Aldus gedaan door mr. M.L. Weerkamp en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2007, in tegenwoordigheid van C.E. Hoekman-Frencken, griffier die buiten staat is deze uitspraak te ondertekenen.
Rechtsmiddelenclausule
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.
afschrift verzonden op: