ECLI:NL:RBSGR:2007:AZ8809

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
592154 \ CV EXPL 06-1868
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot uitbetaling van wachtgeld op basis van CAO Thuiszorg en uitleg van de toepasselijke artikelen

In deze zaak vorderde een werknemer, eiseres, uitbetaling van wachtgeld op grond van artikel 87 van de CAO Thuiszorg. De werknemer was per 1 juni 2003 ontslagen na een reorganisatie, waarbij haar functie was komen te vervallen. Voorafgaand aan de ontbinding van haar arbeidsovereenkomst had de werkgever haar een andere functie aangeboden, die zij had geweigerd. De kantonrechter had in de ontbindingsbeschikking geoordeeld dat de aangeboden functie passend was, wat leidde tot de weigering van een vergoeding aan de werknemer. De werknemer had ook geen WW-uitkering ontvangen, maar in hoger beroep was geoordeeld dat er sprake was van verminderde verwijtbaarheid aan haar kant, wat leidde tot een lichtere sanctie.

De werknemer vorderde nu betaling van wachtgeld, maar de werkgever betwistte deze aanspraak. De kantonrechter oordeelde dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst als een reorganisatieontslag moest worden aangemerkt, ondanks de weigering van de aangeboden functie door de werknemer. De rechter stelde vast dat de werknemer recht had op wachtgeld, omdat de weigering van de aangeboden functie niet als een schending van de voorwaarden voor wachtgeld kon worden beschouwd, aangezien de werkgever niet had voldaan aan de vereiste externe toetsing van de aangeboden functie.

De kantonrechter wees de vordering van de werknemer toe, met inachtneming van de reeds ontvangen inkomsten en sociale uitkeringen. De werkgever werd veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de omstandigheden rondom ontslag en de rechten van werknemers onder de CAO.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector Kanton - locatie Gouda
Zaaknummer 592154 \ CV EXPL 06-1868
VONNIS in de zaak:
[Eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisende partij ,
gemachtigde mr. W.M. van Dijk;
tegen
de besloten vennootschap [X.] B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagde partij,
gemachtigde S.M.C. Bovy,
rolgemachtigde Van Oudenaarden & Partners Gerechtsdeurwaarders.
1. Het verloop van de procedure
De kantonrechter heeft acht geslagen op de volgende stukken:
- dagvaarding + akte overlegging producties;
- conclusie van antwoord + producties;
- proces-verbaal van de comparitie van partijen d.d. 7 september 2006;
- conclusie van repliek + producties;
- conclusie van dupliek.
2. Vaststaande feiten
Tussen partijen - verder te noemen [eiseres] en [gedaagde] - staat als niet of onvoldoende weersproken het volgende vast:
a. [eiseres] is per 1 april 1994 in dienst getreden bij (een rechtsvoorganger van) [gedaagde], waar [eiseres] laatstelijk werkzaam was in de functie van Manager Algemene Diensten;
b. In 2002 heeft [gedaagde] een reorganisatie doorgevoerd, die heeft geleid tot het vervallen van de functie van [eiseres]. Op 6 januari 2003 is door [gedaagde] aan [eiseres] de functie aangeboden van senior medewerker concern-stafbureau. [eiseres] heeft deze functie als niet passend geweigerd.
c. De kantonrechter te Gouda heeft op verzoek van [gedaagde] de arbeidsovereenkomst met [eiseres] bij beschikking d.d. 22 mei 2003 ontbonden per 1 juni 2003. Aan [eiseres] is daarbij geen vergoeding toegekend. In dat verband heeft de kantonrechter overwogen dat de aangeboden staffunctie als een passende functie kan worden gezien. Voorts heeft de kantonrechter overwogen dat [eiseres], door de weigering van de aangeboden functie, [gedaagde] genoodzaakt heeft ontbinding te verzoeken.
d. Aan [eiseres] is door het UWV een WW-uitkering volledig geweigerd. In beroep heeft de Rechtbank Den Haag bij beslissing d.d. 8 november 2004 geoordeeld dat weliswaar de aangeboden functie van senior medewerker concern-stafbureau als passende arbeid moet worden aangemerkt, maar dat volledige weigering van de WW-uitkering niet op zijn plaats is gezien de verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van [eiseres]. Daartoe slaat de rechtbank acht op de volgende omstandigheden:
`De verwachting van eiseres dat zij de directeursfunctie zou krijgen, is op zichzelf begrijpelijk, zoals ook door de kantonrechter is erkend. Voorts acht de rechtbank niet van belang ontbloot dat de aangeboden staffunctie, hoewel passend, toch in bepaalde opzichten duidelijk minder aantrekkelijk voor eiseres was ten opzichte van de managementsfunctie. Daarnaast heeft de rechtbank er begrip voor dat eiseres, na maandenlange afwezigheid, in januari 2003 werd geconfronteerd met een voor haar (nog meer) teleurstellende invulling van de taken in die staffunctie, waarbij de werkgever blijkens zijn brief van 15 januari 2003 geen ruimte bood voor verzwaring van de functie en evenmin voor verder overleg.`
e. Op de arbeidsovereenkomst van partijen is van toepassing de CAO-Thuiszorg 2002-2003 (de CAO). Artikel 87 van de CAO luidt als volgt:
"1. De werknemer die wordt ontslagen wegens vermindering of beëindiging der werkzaamheden, dan wel wegens reorganisatie van de instelling, wordt met ingang van de dag dat het ontslag ingaat een wachtgeld toegekend, overeenkomstig Uitvoeringsregeling N Wachtgeld."
f. Artikel 2 van de Uitvoeringsregeling N Wachtgeld (verder: de Uitvoeringsregeling) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
"1. De rechthebbende is verplicht zich binnen veertien dagen na de aanzegging van zijn ontslag volgens de geldende richtlijnen in te laten schrijven bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie waaronder hij ressorteert en deze inschrijving te handhaven.
2. Geen recht op wachtgeld bestaat voor de rechthebbende aan wie ontslag is aangezegd en die na die mededeling geweigerd heeft een aangeboden betrekking te aanvaarden, welke naar het oordeel van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie passend is te achten."
g. Bij brief d.d. 7 augustus 2003 heeft [eiseres] aanspraak gemaakt op betaling van wachtgeld, doch [gedaagde] heeft dat geweigerd.
h. [eiseres] is na de ontbinding van haar arbeidsovereenkomst elders werkzaam geweest in de perioden 11 mei 2004 -10 mei 2005 en 23 augustus 2005 - 23 augustus 2006. Per 1 december 2006 is [eiseres] wederom een ander dienstverband aangegaan. Daarnaast heeft [eiseres] over de periode 24 juni 2003 tot 8 maart 2004 een volledige ZW-uitkering genoten.
3. De vordering van [gedaagde] en de onderbouwing daarvan
[eiseres] vordert - kort gezegd - veroordeling van [gedaagde], bij vonnis, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, tot betaling van
a. wachtgeld overeenkomstig de wachtgeldregeling in de CAO vanaf 1 juni 2003 tot het moment waarop zij daarop geen aanspraak meer kan maken, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de data van opeisbaarheid, althans vanaf 7 augustus 2003, althans vanaf 16 januari 2004 althans vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening en te verminderen met de bedragen die [eiseres] in de wachtgeldperiode elders uit dienstbetrekking heeft genoten en/of de sociale uitkeringen, een en ander overeenkomstig de Uitvoerings-regeling N van de CAO;
b. € 3000,-- als vergoeding voor gemaakte buitengerechtelijke kosten, althans een door de rechtbank vast te stellen bedrag, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarding tot de dag van voldoening;
c. de proceskosten.
Aan haar standpunt heeft [eiseres] - in hoofdzaak en voor zover hier van belang- het volgende ten grondslag gelegd.
De reorganisatie van [gedaagde] voorzag in de vorming van vier Resultaat Verantwoordelijke Eenheden (RVE’s) waaronder de RVE Surplus. [eiseres] heeft uitvoerig betoogd dat de door [gedaagde] geschapen functie van directeur van RVE Surplus nagenoeg overeenkwam met haar functie van Manager Aanvullende Diensten. Ten onrechte heeft [gedaagde] de aanspraak van [eiseres] om deze functie te mogen vervullen, niet gehonoreerd. De vervolgens door [gedaagde] aan [eiseres] aangeboden functie van senior medewerker concern stafbureau is - naar [eiseres] eveneens uitvoerig heeft betoogd - niet als een passende functie te beschouwen, maar een gefingeerde functie, die dan ook door [gedaagde] niet daadwerkelijk is vervuld. [gedaagde] heeft daarbij niet als goed werkgever gehandeld, onder meer doordat zij zich niet gehouden heeft aan een eerdere toezegging aangaande een andere door [eiseres] te vervullen functie en doordat [gedaagde] niet bereid was tot een interne sollicitatieprocedure voor de functie van directeur RVE Surplus.
[eiseres] wijst erop dat bij de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek door de kantonrechter is gevraagd naar een wachtgeldregeling, waarop door [gedaagde] - blijkens het proces-verbaal van de zitting- is geantwoord: "De wachtgeldregeling is conform de CAO". De weigering door [gedaagde] van wachtgeld valt daarmee niet te verenigen, daar naar de indruk van [eiseres] de kantonrechter hierin reden heeft gezien om haar geen vergoeding toe te kennen.
[eiseres] wijst voorts op het verloop van de procedure ter verkrijging van een WW uitkering, die geleid heeft tot de onder 2d genoemde beslissing van de rechtbank Den Haag en met name op de onder 2d aangehaalde omstandigheden die de rechtbank hebben gebracht tot het oordeel dat sprake is van een verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van [eiseres].
Met het oog op het verweer van [gedaagde] voert [eiseres] nog het volgende aan.
Dat volgens [gedaagde] de weigering van [eiseres] om de aangeboden functie te aanvaarden [gedaagde] tot haar ontbindingsverzoek heeft gebracht, neemt niet weg dat sprake is van ontslag wegens reorganisatie in de zin van artikel 87 CAO.
Ook brengen redelijkheid en billijkheid mee dat aan [eiseres] wachtgeld wordt betaald. [eiseres] wijst op het feit dat haar een ontbindingsvergoeding is onthouden; dat [gedaagde] bij brief d.d. 6 september 2002 aan de COR heeft meegedeeld dat de nadelige gevolgen voor hen die moeten afvloeien, beperkt zullen blijven; dat [eiseres] weliswaar positief behoort in te gaan op redelijke voorstellen van [gedaagde] doch anderzijds moet kunnen opkomen voor haar rechten in verband met reorganisatievoorstellen en dat [gedaagde] de kantonrechter heeft gewezen op de wachtgeldregeling maar daar achteraf op terugkomt.
Artikel 2 lid 2 van Uitvoeringsregeling N biedt geen grond voor weigering. Deze regeling heeft betrekking op de situatie na beëindiging van het dienstverband, terwijl bovendien de vraag of de functie passend is te achten, afhankelijk wordt gesteld van het oordeel van de (nu) CWI. [eiseres] wijst in dit verband op de maatstaven die ingevolge jurisprudentie gelden bij de uitleg van CAO’s.
Voorts voert [eiseres] aan dat in de onder 2d genoemde beslissing van de rechtbank de meest beperkte sanctie is opgelegd, zodat het ook daarom onjuist en onredelijk is dat [gedaagde] vasthoudt aan volledige weigering van wachtgeld.
[eiseres] heeft buitengerechtelijke kosten gemaakt ter verkrijging van betaling buiten rechte. [eiseres] baseert haar vordering op het bedrag aan wachtgeld dat zij volgens de wachtgeldregeling zou hebben ontvangen over de periode 1 juni 2003 tot 1 juli 2006, zijnde circa € 162000,--, zonder rekening te houden met elders genoten inkomsten. De gemachtigde van [eiseres] heeft een specificatie van haar werkzaamheden overgelegd (prod.11 bij repliek).
4. Het verweer van [gedaagde]
[gedaagde] bestrijdt dat zij bij de behandeling van het ontbindingsverzoek enige toezegging heeft gedaan inzake toekenning van wachtgeld: [gedaagde] heeft slechts bevestigd dat aan de wachtgeldregeling conform Cao uitvoering zou worden gegeven.
Consequente toepassing van de wachtgeldregeling brengt echter mee dat [eiseres] niet voor toekenning in aanmerking komt. [eiseres] heeft geweigerd om de haar aangeboden passende functie te aanvaarden en uitsluitend die weigering is voor [gedaagde] de grond voor ontslag geweest, derhalve een andere grond dan vermindering of beëindiging der werkzaamheden dan wel reorganisatie. [eiseres] voldoet dus niet aan de voorwaarden van artikel 87 lid1 CAO.
In elk geval heeft [eiseres] geen aanspraak op wachtgeld ingevolge artikel 2 lid 2 van Uitvoeringsregeling N omdat zij een passende functie heeft geweigerd. Een redelijke uitleg van genoemd artikel brengt mee dat [eiseres] verplicht was andere passende arbeid te aanvaarden vanaf het moment dat haar werd meegedeeld dat haar functie zou vervallen, en niet pas op het tijdstip van ontbinding van de arbeids-overeenkomst, zoals [eiseres] wil. Die verplichting volgt ook uit de redelijkheid en billijkheid. [gedaagde] wijst ter ondersteuning van haar standpunt over de betekenis van artikel 2 Uitvoeringsregeling op de jurisprudentie inzake de uitleg van CAO- bepalingen.
Het standpunt van [eiseres] dat [gedaagde] gehouden is tot nakoming van de wachtgeldregeling tenzij maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich daartegen verzetten, brengt niet mee dat zij aanspraak op wachtgeld heeft. Dat is slechts het geval als de wachtgeldregeling van toepassing is.
[gedaagde] heeft meermalen aan [eiseres] de aangeboden functie gemotiveerd en met haar de reorganisatievoorstellen besproken. De situatie dat van [eiseres] redelijkerwijs niet kan worden gevergd dat positief ingaan op voorstellen van de werkgever verband houdende met gewijzigde omstandigheden op het werk, doet zich hier niet voor.
[gedaagde] ziet niet in dat de beslissing van de rechtbank in de WW-procedure gevolgen zou hebben voor de toepassing van de Uitvoeringsregeling, daar het hier gaat om twee verschillende regelingen met eigen definities.
[gedaagde] betwist de buitengerechtelijke kosten. Deze zijn gebaseerd op een veel hoger bedrag dan het gederfde wachtgeld, indien rekening gehouden wordt met andere inkomsten en de ZW uitkering.
5. Beoordeling van de vordering
Voor zover [eiseres] aanvoert dat haar vordering reeds toewijsbaar is nu bij de mondelinge behandeling van het ontbindingsverzoek door [gedaagde] is verklaard: `De wachtgeldregeling is conform de CAO` en (naar de indruk van [eiseres]) de kantonrechter geen vergoeding heeft toegekend in de veronderstelling dat aan [eiseres] wachtgeld zou worden betaald, deelt de kantonrechter dit standpunt niet. Uit de ontbindingsbeschikking blijkt niet dat de eventuele aanspraak van [eiseres] in de beoordeling door de kantonrechter is betrokken, terwijl de aangehaalde opmerking van [gedaagde] niets afdoet aan het feit dat [eiseres] moet voldoen aan de voorwaarden waaraan de CAO de toekenning van wachtgeld verbindt.
Met betrekking tot de vraag of [eiseres] krachtens de CAO en de Uitvoerings-regeling aanspraak op wachtgeld heeft, is het geschil van partijen als volgt samen te vatten. Het eerste geschilpunt betreft de vraag of de ontbinding van de arbeidsovereenkomst is aan te merken als een ontslag van [eiseres] "wegens reorganisatie van de instelling" in de zin van artikel 87 CAO. Als dat het geval is, betreft het tweede geschilpunt de vraag of de weigering van [eiseres] de aangeboden functie te aanvaarden aan toekenning van wachtgeld in de weg staat, nu artikel 2 lid 2 van Uitvoeringsregeling van wachtgeld uitsluit "de rechthebbende aan wie ontslag is aangezegd en die na die mededeling geweigerd heeft een aangeboden betrekking te aanvaarden, welke naar het oordeel van de Arbeidsvoorzienings-organisatie passend is te achten."
De kantonrechter stelt vast dat de arbeidsovereenkomst van [eiseres] is geëindigd door ontbinding en niet door ontslag. Partijen zijn er kennelijk van uitgegaan dat in het maatschappelijk verkeer de in artikel 87 CAO genoemde werknemer die wordt ontslagen gelijk gesteld moet worden met de werknemer wiens arbeidsovereenkomst op initiatief van de werkgever wordt ontbonden door de kantonrechter. De kanton-rechter sluit zich daarom op dit punt bij de kennelijk door partijen gevolgde uitleg van artikel 87 CAO aan. De in artikel 87 CAO genoemde ontslaggronden kunnen (althans konden) immers evenzeer leiden tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst middels ontslag door opzegging als door middel van ontbinding. Het zou tot een onaannemelijk gevolg leiden als de keuze van het beëindigingtraject beslissend zou zijn - bij gelijke beëindiginggronden - voor het bestaan van een recht op wachtgeld.
Vervolgens dient te worden onderzocht of sprake is van een ontslag "wegens reorganisatie van de instelling” nu ontbinding van de arbeidsovereenkomst niet direct berust op het vervallen van de arbeidsplaats van [eiseres] als gevolg van de reorganisatie, doch op de daaropvolgende weigering van [eiseres] om de aan haar aangeboden functie van senior medewerker concern-stafbureau te aanvaarden.
De kantonrechter stelt voorop dat de ontbindingsbeschikking in deze procedure geen gezag van gewijsde heeft, zodat de vraag welke reden aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst ten grondslag ligt, in deze procedure zelfstandig dient te worden beoordeeld.
Zoals vastgesteld onder 2b heeft de [gedaagde] op 12 september 2002 aan [eiseres] meegedeeld dat haar eigen functie van manager algemene diensten zou vervallen in het kader van de door te voeren reorganisatie. Daarbij is tevens aangekondigd dat aan [eiseres] een andere functie zou worden aangeboden, welke toezegging op 6 januari 2003 is geconcretiseerd, zij het dat de toen aangeboden functie een andere inhoud had dan aan [eiseres] op 12 september 2002 in het vooruitzicht was gesteld. [eiseres] verkeerde vanaf 12 september 2002 derhalve in de situatie dat beëindiging van haar arbeidsovereenkomst bij [gedaagde] onvermijdelijk was tenzij andere passende arbeid beschikbaar zou komen. Het aanbod van een andere functie is derhalve een direct uitvloeisel van de door [gedaagde] ingezette reorganisatie. Het feit dat partijen vervolgens geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de vraag of de aangeboden functie als passend moet worden aangemerkt en [gedaagde] daarom ontbinding van de arbeidsovereenkomst heeft gevraagd, neemt dan ook niet weg dat de beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft plaatsgehad `wegens reorganisatie van de instelling` in de zin van artikel 87 CAO. Deze uitleg strookt met artikel 2 lid 2 van de Uitvoeringsregeling (aangehaald onder 2f) volgens welke bepaling de rechthebbende - onder wie degene aan wie op grond van reorganisatie van de instelling ontslag is aangezegd - zijn aanspraak op wachtgeld verliest indien hij daarna een aangeboden passende betrekking weigert te aanvaarden. Een dergelijke weigering doet de in principe bestaande aanspraak dus vervallen, maar doet niets af aan het feit dat de beëindiging van de arbeids-overeenkomst is aan te merken als reorganisatie-ontslag. Beslissend voor haar recht op wachtgeld is daarom de vraag of [eiseres] door weigering van de aangeboden functie heeft gehandeld in strijd met artikel 2 lid 2 Uitvoeringsregeling.
Met [gedaagde] en anders dan [eiseres] is de kantonrechter van mening dat Artikel 2 van de Uitvoeringsregeling ook betrekking heeft op de weigering die plaatsheeft nog voor het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd. De verplichting tot aanvaarding van een passende betrekking ontstaat immers blijkens de bewoordingen van artikel 2 door aanzegging van het ontslag, welk tijdstip in een geval als het onderhavige (ruimschoots) ligt voor het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst eindigt. De toepasselijkheid van artikel 2 Uitvoeringsregeling op de situatie van [eiseres] brengt echter tevens mee dat de aanspraak op wachtgeld alleen vervalt indien de weigering betreft een betrekking, ´welke naar het oordeel van de Arbeidsvoorzieningsorganisatie passend is te achten.´ Dit voorschrift geldt immers zonder enige beperking en betreft derhalve ook een door [gedaagde] zelf aangeboden functie. Vast staat dat deze externe toetsing in het geval van [eiseres] niet heeft plaatsgevonden. Deze toetsing dient ertoe dat de werknemer bij zijn beslissing over de aanvaarding van een hem aangeboden functie rekening kan houden met het oordeel van een onafhankelijke en ter zake kundige derde. Aldus wordt voorkomen dat de werknemer zijn aanspraak op wachtgeld onnodig in gevaar brengt. Nu [gedaagde] aan dit ter bescherming van de werknemer gestelde vereiste niet heeft voldaan, kan van een weigering zoals bedoeld in artikel 2 lid 2 Uitvoeringsregeling niet worden gesproken.
Mogelijk zou aan het negeren van dit vereiste geen betekenis behoren toe te komen indien de weigering van de aangeboden functie door [eiseres] evident onjuist zou zijn geweest, doch daarvan is in dit geval geen sprake. De kantonrechter wijst in dit verband op de omstandigheden genoemd in het onder 2d aangehaalde vonnis, waaruit de rechter tot een verminderde verwijtbaarheid heeft geconcludeerd. De door artikel 2 Uitvoeringsregeling voorgeschreven toetsing was in het geval van [eiseres] dus bepaald niet overbodig.
Het voorgaande leidt tot toewijzing van de hoofdvordering van [eiseres], met dien verstande dat de onder 2h genoemde inkomsten respectievelijk ZW-uitkering daarmee dienen te worden verrekend. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten is evenwel niet toewijsbaar. Noch uit de stellingen van [eiseres] noch uit de door haar overgelegde specificatie (die geen inzicht verschaft in de aard van de verrichte werkzaamheden) valt af te leiden dat de gemachtigde van [eiseres] werkzaamheden heeft verricht ter incasso van de vordering van [eiseres] die niet worden bestreken door de vergoeding van de proceskosten ex artikel 237 Rv.
Als in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij wordt [gedaagde] in de proceskosten veroordeeld.
6. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen:
1. wegens reeds vervallen wachtgeld over de perioden:
a. 1 juni 2003 tot en met 31 december 2003;
b. 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004;
c. 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005;
d. 1 januari 2006 tot 1 juli 2006;
met vermeerdering van deze overeenkomstig de wachtgeldregeling te berekenen bedragen ad a tot en met d met de wettelijke rente telkens vanaf de data van opeisbaarheid en te verminderen met de bedragen die [eiseres] over genoemde perioden ad a tot en met ad d elders heeft genoten uit dienstbetrekking en/of sociale uitkeringen, een en ander overeenkomstig de toepasselijke regeling (Uitvoeringsregeling N CAO Thuiszorg 2002/2003;
2. wegens reeds vervallen en nog te vervallen wachtgeld een bedrag overeenkomstig de wachtgeldregeling voor iedere maand vanaf 1 juli 2006 tot aan het moment waarop [eiseres] op grond van de wachtgeldregeling geen aanspraak op wachtgeld meer kan maken, te vermeerderen met de wettelijke rente, telkens vanaf het moment dat voornoemde aanspraak betaalbaar had dienen te worden gesteld tot de dag der algehele voldoening, en te verminderen met het bedrag dat [eiseres] in voornoemde periode vanaf 1 juli 2006 wegens inkomsten uit dienstbetrekking en/of sociale uitkeringen (zoals bedoeld in artikel 8 van de Uitvoeringsregeling) genoot en/of zal genieten, een en ander overeenkomstig de toepasselijke regeling (Uitvoeringsregeling N CAO Thuiszorg 2002/2003);
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot heden begroot op € 2351,32, waaronder begrepen een bedrag van € 2175,--, voor salaris van de gemachtigde van [eiseres], onverminderd de eventueel over de verschotten verschuldigde btw;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. G.H.I.J. Hage en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 februari 2007.