Sector Familie- en Jeugdrecht
Enkelvoudige Kamer
Voorlopige voorzieningen
rekestnummer: FA RK 06-6524
zaaknummer: 275911
datum beschikking: 11 januari 2007
BESCHIKKING op het op 3 november 2006 ingekomen verzoek van:
[de vrouw],
de vrouw,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. E.P.D. van Grondelle.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de man],
de man,
wonende te [woonplaats],
procureur: mr. C.A. Willemsen-de Vries.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift.
Op 21 december 2006 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: partijen vergezeld van hun procureur. Van de zijde van de man zijn pleitnotities en nadere stukken overgelegd.
VERZOEK, GRONDSLAG EN VERWEER
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 16 februari 2006 is - voor zover hier aan de orde -
het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een voorlopige bijdrage in haar levensonderhoud
afgewezen.
De vrouw verzoekt voormelde beschikking te wijzigen in die zin dat de rechtbank thans zal bepalen dat de man voorlopig een bedrag van € 415,-- per maand zal bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de vrouw, dan wel een bedrag te bepalen zoals de rechtbank juist acht, een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man voert verweer en vraagt het verzoek van de vrouw af te wijzen.
De vrouw doet haar verzoek steunen op de stelling dat de omstandigheden na de dagtekening van de beschikking zijn gewijzigd. Zij voert daartoe kort weergegeven aan dat de echtelijke woning inmiddels is verkocht en de gezamenlijke schulden van partijen uit de opbrengst van deze verkoop zijn afgelost, zodat de man thans voldoende draagkracht heeft voor het betalen van een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud.
Nu de vrouw een wijziging van omstandigheden stelt, zal de rechtbank haar ontvangen in haar verzoek.
Nu de vrouw ontvankelijk is in haar verzoek zal de rechtbank beoordelen of er sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden, dat de beschikking d.d. 16 februari 2006 van deze rechtbank heeft opgehouden aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
De man heeft de behoefte aan de verzochte bijdrage betwist, stellende dat de vrouw zelf in het levensonderhoud kan voorzien. De man heeft daartoe aangevoerd dat van de vrouw gevergd kan worden dat zij haar werkzaamheden uitbreidt bij haar huidige werkgever dan wel elders een werkkring voor meer uren per week aanvaardt, nu zij voor 18 uur per week werkzaam is en geen zorg meer hoeft te dragen voor de zoon van partijen. Voorts heeft de man aangevoerd dat bij de behoefte van de vrouw onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat zij in aanmerking komt voor huursubsidie.
De vrouw heeft gesteld dat zij een welstandsgerelateerde behoefte heeft van € 1.752,-- netto per maand, waarop haar inkomen van gemiddeld € 700,-- netto per maand exclusief vakantiegeld in mindering dient te strekken. Voorts heeft de vrouw gesteld dat in onderhavige procedure van de huidige financiële situatie dient te worden uitgegaan.
De rechtbank is van oordeel dat aangezien het inkomen van de vrouw lager is dan het bijstandsniveau en partijen ten tijde van het huwelijk boven bijstandsniveau hebben geleefd, de vrouw behoefte heeft aan een aanvullende bijdrage van de man. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat - gelet op de aard van deze procedure - het thans niet van de vrouw kan worden gevergd dat zij haar werkzaamheden zodanig uitbreidt dat zij (volledig) in haar eigen levensonderhoud kan voorzien.
Inkomen
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man uit van een basis inkomen van de man van € 1.825,88 bruto per vier weken exclusief vakantiegeld. De rechtbank gaat hierbij uit van de door de man overgelegde salarisspecificaties over de perioden 7, 8, 9, 10 en 11, nu de vrouw dit basis inkomen niet heeft betwist.
De vrouw heeft gesteld dat de man als internationaal chauffeur een gemiddeld inkomen uit overwerk geniet van € 125.000,-- per jaar.
De man heeft gesteld dat hij het afgelopen jaar gemiddeld 60 tot 65 uur per week heeft gewerkt, in plaats van de daarvoor gebruikelijke 50 tot 55 uur, teneinde de diverse resterende gemeenschapsschulden af te lossen. Als gevolg van enkele ongelukken en op advies van de Arbo arts is de man thans minder overuren gaan maken. Volgens de man verwerft hij thans gemiddeld een inkomen uit overwerk van € 800,--, naar de rechtbank begrijpt, per vier weken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op de 51-jarige leeftijd van de man en het gestelde advies van de Arbo arts, acht de rechtbank het mede in verband met het algemeen belang van de verkeersveiligheid niet verantwoord dat van de man wordt gevergd dat hij een gelijk aantal overwerkuren blijft maken. Nu de man heeft gesteld dat hij gemiddeld 50 tot 55 uur per week heeft gewerkt, acht de rechtbank het redelijk rekening te houden met gemiddeld 12.5 overwerkuren per week tegen het gemiddelde tarief van € 17,12 per uur.
Derhalve zal de rechtbank rekening houden met een inkomen uit overwerk ad € 856,-- per vier weken.
De rechtbank neemt de volgende niet - dan wel onvoldoende - betwiste maandelijkse lasten in aanmerking:
- € 204,-- belaste onkostenvergoedingen;
- € 750,-- huur.
De vrouw heeft de volgende opgevoerde lasten betwist:
- € 246,30 per maand aan premie ziektekostenverzekering;
- € 100,-- per maand voor kosten gas, water en licht;
- € 50,-- per maand aan kosten benzine voor woon-werkverkeer;
- € 45,-- per maand aan huur van een schuur.
Ziektekostenverzekering
De vrouw heeft gesteld dat de man niet hoeft bij te dragen in de kosten van levensonderhoud en studie van de bij hem inwonende zoon, nu deze een eigen inkomen geniet vanuit een werk- en leertraject. Gedurende het huwelijk hebben partijen gespaard teneinde een vervolgopleiding van de zoon te kunnen financieren, welk bedrag thans ter vrije besteding staat aan de zoon.
De man heeft gesteld dat de zoon van zijn netto inkomen ad € 600,-- per maand, maandelijks € 250,-- dient te reserveren voor zijn vervolgopleiding. Derhalve heeft de zoon onvoldoende inkomen om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, aldus de man. De man voldoet daarom de premie ziektekostenverzekering van de zoon. De man is voorts van mening dat het spaargeld niet dient te worden aangebroken.
De rechtbank acht het geenszins onredelijk dat de man de premie ziektekostenverzekering voor de zoon van partijen voldoet, zodat de zoon het saldo op de spaarrekening niet hoeft aan te breken.
Derhalve zal de rechtbank een bedrag ad € 246,30 ter zake de premie ziektekostenverzekering in aanmerking nemen. Tevens zal de rechtbank rekening houden met een inkomensafhankelijke werkgeversbijdrage van € 162,58 per maand.
Kosten gas, water en licht
De rechtbank is met de vrouw van oordeel dat met de gestelde kosten voor gas, water en licht geen rekening dient te worden gehouden aangezien met de bijstandsnorm voor een alleenstaande rekening gehouden zal worden en genoemde kosten uit deze norm bestreden dienen te worden.
Kosten voor benzine voor woon-werkverkeer
De rechtbank is van oordeel dat de man voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor het woon- en werkverkeer op eigen vervoer is aangewezen, zodat zij de gestelde last van € 50,-- per maand redelijk acht en deze in aanmerking zal nemen.
Huur van een schuur
Ten aanzien van de gestelde huur voor een schuur overweegt de rechtbank dat de man hiertoe geen verificatoire stukken heeft overgelegd, noch de noodzaak van deze huur heeft gesteld. De rechtbank zal deze last derhalve niet in aanmerking nemen.
Bijstandsnorm
De vrouw heeft gesteld dat voor de man een gemiddelde bijstandsnorm van een éénouder-gezin en een alleenstaande geldt en een draagkrachtpercentage van 60, nu de bij de man inwonende zoon van partijen een eigen inkomen geniet. Eventueel dient rekening te worden gehouden met een draagkrachtpercentage van 52,5 alhoewel daar geen termen voor aanwezig zijn, aldus de vrouw.
De man heeft gesteld dat voor hem de bijstandsnorm van een éénouder-gezin geldt met een draagkrachtpercentage van 45.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het - bescheiden - inkomen van de zoon, voor de man een gemiddelde bijstandsnorm geldt van een éénouder-gezin en een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 52,5. Zij overweegt daartoe dat reeds rekening wordt gehouden met de door de man te betalen premie ziektekostenverzekering voor de zoon.
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een uitkering tot levensonderhoud aan de vrouw van € 230,-- per maand redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is.
De rechtbank - met wijziging in zoverre van de beschikking d.d. 6 februari 2006 -:
bepaalt de som welke de man voorlopig zal verstrekken tot levensonderhoud van de vrouw op
€ 230,-- per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. van den Bergh, bijgestaan door mr. A.M. van der Maten als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 januari 2007.