ECLI:NL:RBSGR:2007:BA0140

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/5763 MRB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting en boete wegens parkeren op eigen stoep

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 22 februari 2007 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting (mrb) en een opgelegde boete. Eiser, eigenaar van een auto die tot zijn bedrijfsvoorraad behoort, had deze geparkeerd op een stoep die hij in eigendom had. De Belastingdienst legde een naheffingsaanslag op, omdat de stoep volgens hen als weg in de zin van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt beschouwd. Eiser betwistte de naheffingsaanslag en de boete, stellende dat hij niet wist dat hij mrb verschuldigd was voor het parkeren op zijn eigen stoep.

De rechtbank oordeelde dat de stoep niet van het naastgelegen trottoir was afgescheiden en voor iedereen toegankelijk was, waardoor deze als weg werd aangemerkt. De naheffingsaanslag werd dan ook terecht opgelegd. Echter, met betrekking tot de boete oordeelde de rechtbank dat eiser, gezien de complexiteit van de wetgeving en de onduidelijkheid over het begrip 'weg', niet kon weten dat hij mrb verschuldigd was. Het beroep op afwezigheid van alle schuld (avas) werd gegrond verklaard, waardoor de boete werd vernietigd.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, verminderde de boete tot nihil en gelastte de Staat der Nederlanden het door eiser betaalde griffierecht te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in aanwezigheid van griffier mr. P.C. Stroebel.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/5763 MRB
Uitspraakdatum: 22 februari 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X.], wonende te [Y.], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Centrale Administratie te [P.], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 3 mei 2006 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag (aanslagnummer [00000000000]) en de daarbij opgelegde boete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2007.
Eiser is daar in persoon verschenen. Namens verweerder is verschenen [.....].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- vermindert de boete tot nihil en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door eiser betaalde griffierecht van € 38 vergoedt.
2. Gronden
2.1. Op 5 januari 2006 is door middel van een visuele controle geconstateerd dat het motorrijtuig merk [Q.], met kenteken [AA-AA-00], (hierna: de auto) te koop stond aangeboden vóór de showroom van het Autobedrijf [X.], [adres] te [Y.]. De auto was ten tijde van de controle niet voorzien van handelaarskentekenplaten.
2.2. Naar aanleiding van deze controle is aan eiser op grond van artikel 69, lid 1 van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: de Wet) een naheffingsaanslag opgelegd over de periode van 5 januari 2005 tot en met 6 januari 2006. De nageheven belasting bedraagt
€ 323.
Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag is bij beschikking een boete opgelegd ten bedrage van eveneens € 323.
2.3. In geschil is de vraag of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd, welke vraag eiser ontkennend en verweerder bevestigend beantwoordt. Eiser voert aan dat de grond, waarop de auto geparkeerd stond (hierna: de stoep) zijn eigendom is.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat ook de stoep tot de weg in de zin van artikel 5 van de Wet behoort en dat eiser, door de auto op de stoep te parkeren zonder deze te voorzien van handelaarskentekenplaten, heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 44, derde lid van het Kentekenreglement.
2.4. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Wet in samenhang met artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 1994, zijn met betrekking tot het gebruik van motorrijtuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad, de krachtens artikel 37, derde en vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 gestelde voorwaarden voor het gebruik van die motorrijtuigen en de aldaar bedoelde kentekens van toepassing. Nadere regels ter uitvoering van onder meer het bepaalde in artikel 37 van de Wegenverkeerswet 1994 zijn gesteld in het Kentekenreglement. In artikel 44, derde lid, van het Kentekenreglement is bepaald dat een handelaarskenteken moet worden gebruikt voor voertuigen die behoren tot de bedrijfsvoorraad van degene aan wie het kenteken is opgegeven. Op grond van het vierde lid mag een handelaarskenteken uitsluitend worden gebruikt indien met het voertuig gebruik van de weg wordt gemaakt in het kader van bedrijfsactiviteiten van het bedrijf of de persoon aan wie het handelaarskenteken is afgegeven.
2.5. In artikel 5 van de Wet en in de daarop gebaseerde regelingen wordt verstaan onder weg: "elke voor het openbaar rijverkeer of ander verkeer openstaande weg en elk zodanig pad, de in de weg of het pad liggende bruggen en duikers alsmede de tot de weg behorende paden en bermen of zijkanten". Gelet op deze definitie doet de omstandigheid dat de stoep eigendom is van eiser niet ter zake. Ook aan een ander dan de wegbeheerder toebehorende grond wordt tot de weg gerekend indien deze grond aan de omschrijving van artikel 5 van de Wet voldoet.
Tot 1 januari 2003 bevatte artikel 5 van de Wet een tweede lid, waarin de uitzondering was opgenomen voor wegen of paden welke niet bij een publiekrechtelijk lichaam in beheer zijn.
Deze uitzondering is bij wet van 12 december 2002, Stb. 2002, 617 geschrapt.
Derhalve kan ook de omstandigheid dat eiser zelf het beheer heeft van de stoep, hem niet baten.
2.6. Eiser heeft ter zitting de situatie op de plek waar de auto stond geschetst. Daaruit blijkt dat er naast de openbare weg een standaard betegeld trottoir ligt, zonder opritten in de vorm van verlaagde trottoirbanden. Tussen het trottoir en de gevel van het bedrijfspand bevindt zich de stoep, met een breedte van ongeveer twee meter, welke is voorzien van een afwijkende bestrating. Het trottoir en de stoep zijn niet door een hek of op andere wijze van elkaar gescheiden. De stoep is voor een ieder toegankelijk. Gelet op deze feiten is de rechtbank van oordeel dat de stoep tot de weg in de zin van artikel 5 van de Wet behoort.
2.7. Nu met de auto gebruik van de weg is gemaakt zonder dat daarbij is voldaan aan de krachtens artikel 1, lid 2, van de Wet gestelde voorwaarden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht de bestreden naheffingsaanslag heeft opgelegd
2.8. Met betrekking tot de boete heeft eiser aangevoerd dat hij niet wist en evenmin kon weten dat hij de auto niet kon parkeren op de stoep zonder motorrijtuigenbelasting verschuldigd te zijn. Hierin ligt besloten dat volgens eiser sprake is van afwezigheid van alle schuld. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval, gelet op het complexe karakter van de materie en de onduidelijk- heid over het begrip weg in de zin van artikel 5 van de Wet, (vergelijk Hof Amsterdam, 26 september 2005, nr. 04/03722; LJN: AU4931) het beroep op afwezigheid van alle schuld slaagt. De boete dient daarom in zijn geheel te vervallen. In zoverre is het beroep gegrond verklaard.
2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
2.10. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 22 februari 2007 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, in tegenwoordigheid van mr. P.C. Stroebel, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.