ECLI:NL:RBSGR:2007:BA0370

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/650107-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in grote strafzaak Domas wegens onvoldoende bewijs van witwassen

In de zaak tegen de verdachte, die deel uitmaakt van het omvangrijke strafrechtelijke onderzoek Domas, heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 9 maart 2007 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het witwassen van geldbedragen, waarvan de officier van justitie meende dat deze afkomstig waren van misdrijven. De rechtbank heeft zich in deze zaak gebogen over de bewijsvoering en de geldstromen die aan de verdachte werden toegeschreven. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte tot een gevangenisstraf van acht maanden zou worden veroordeeld, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen.

De rechtbank overwoog dat de bedragen die de verdachte zou hebben gewisseld of overgemaakt, niet overtuigend konden worden gelinkt aan enig misdrijf. De verdediging voerde aan dat de verdachte en andere betrokkenen vaak geld overmaakten voor mensen in hun omgeving, die in de prostitutie werkten. De rechtbank vond deze verklaring niet onaannemelijk en stelde vast dat de officier van justitie niet had aangetoond dat de geldbedragen niet uit legale bronnen afkomstig konden zijn.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van wettigheid en overtuigendheid. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat de rechtbank niet kon vaststellen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het (gewoonte)witwassen van geld. Dit vonnis benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de rol van de officier van justitie in het aantonen van de herkomst van geldbedragen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/650107-06
's-Gravenhage, 9 maart 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] [land],
adres: [adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 21, 22 en 23 februari 2007.
De verdachte, bijgestaan door haar raadsman mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. J.J. Beliën heeft gevorderd dat verdachte terzake van de haar bij dagvaarding, zoals deze na toewijzing van de vordering als bedoeld in artikel 314a van het wetboek van Strafvordering luidt, onder 1 primair en 2 primair telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat hij voornemens is te gelegener tijd een ontnemingsvordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na vordering aanpassing omschrijving telastlegging - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering aanpassing omschrijving telastlegging, gemerkt A1.
De partiële nietigheid van de dagvaarding
De onderwerpelijke strafzaak tegen verdachte is het gevolg van een groot strafrechtelijk onderzoek, in maart 2006 gestart onder de naam Domas. De resultaten van dit onderzoek tegen meer dan veertien verdachten heeft de politie in een zeer omvangrijk proces-verbaal weergegeven. Naast een algemeen dossier, zijn daarin meerdere zaaksdossiers te onderscheiden en vele verdachtendossiers. De rechtbank heeft zich gedurende twee meerdaagse zittingen gebogen over de strafzaken tegen veertien verdachten, waaronder die tegen de verdachte in de onderwerpelijke strafzaak.
Namens verdachte is aangevoerd dat de dagvaarding terzake van feit 1, dat ziet op het witwassen van partieel nietig moet worden verklaard. De rechtbank is van oordeel, dat in samenhang met de verwijzing boven de telastlegging naar het zaaksdossier 'witwassen' en gelet op de concrete bedragen die staan vermeld, niet kan worden gezegd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 niet voldoet aan de eisen, gesteld in genoemd artikel 261.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 primair en 1 subsidiair alsmede hetgeen onder 2 primair en 2 subsidiair is telastgelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Ten aanzien van feit 1 primair en 1 subsidiair.
Vrijwel alle verdachten in het Domas-onderzoek wordt verweten dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan het witwassen van diverse geldbedragen. In de diverse tenlasteleggingen die op dit witwassen zien, heeft de officier van justitie bedragen opgenomen die de verdachten in de ten laste gelegde periode zouden hebben gewisseld of zouden hebben overgemaakt naar het buitenland. Gelet op alle feiten en omstandigheden in het Domas-dossier kan het niet anders zijn dan dat al deze bedragen afkomstig zijn van enig misdrijf, zo meent de officier van justitie.
Namens de diverse verdachten is als verweer vrijwel gelijkluidend aangevoerd dat genoemde bedragen niet van enig misdrijf afkomstig zijn, maar doorgaans het resultaat zijn van hard werken in de prostitutie, niet door henzelf, maar door mensen in hun omgeving. Veel van de verdachten werden op straat aangesproken met het verzoek geld over te maken. Omdat het in de Dominicaanse cultuur niet ongebruikelijk is aan een dergelijk verzoek gevolg te geven, zeker daar de personen in kwestie in verband met hun drukke werkzaamheden geen tijd hadden zelf geld over te maken, hebben de verschillende verdachten dit op zich genomen.
Dit is een verklaring die de rechtbank niet op voorhand onaannemelijk voorkomt, zeker nu de verschillende verdachten afzonderlijk hieromtrent gelijkluidende verklaringen hebben afgelegd. Het is aan de officier van justitie te bewijzen dat de bedoelde geldbedragen afkomstig zijn uit enig misdrijf. Dergelijke bewijslevering impliceert in deze zaak onder meer dat de officier van justitie dient aan te tonen dat het geld niet uit de door verdachten genoemde bron afkomstig kan zijn. Het valt op dat de aan verdachten verweten betrokkenheid bij drugshandel en -invoer volgens de officier van justitie bewijsbaar heeft plaatsgevonden vanaf begin 2006, terwijl de periode waarin de verdachten zouden hebben 'witgewassen' veel ruimer is. Daar waar de officier meent dat voor drugshandel slechts vanaf 9 juni 2006 bewijs voorhanden is, bevreemdt het dat de officier van justitie meent dat de geldbedragen op de tenlastelegging ook voor die datum 2006 van enig misdrijf afkomstig zijn. Weliswaar wenst de wetgever slechts dat bewezen is dat het geld afkomstig is van enig misdrijf en hoeft dit misdrijf niet ge‹dentificeerd te worden, toch zal bewijs moeten bestaan voor het bestaan van enig misdrijf. Dat bewijs heeft de rechtbank voor wat betreft de periode vóór 9 juni 2006 in het dossier niet aangetroffen. In 2006 werden de bedragen niet hoger en de frequentie waarmee werd gewisseld of overgemaakt nam niet toe. Dat in 2006 de drugshandel de plaats van prostitutie zou hebben ingenomen als bron voor de in de tenlasteleggingen opgenomen geldbedragen, is de rechtbank niet gebleken.
Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het haar bij dagvaarding onder feit 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde (gewoonte)witwassen.
Ten aanzien van feit 2 primair en subsidiair .
Uit het zaaksdossier [M] is vast komen te staan dat de partner van verdachte, [medeverdachte 11], tevens medeverdachte, in de periode 9 juni 2006 tot en met 14 juni 2006 samen met zijn broer [J], die in de Dominicaanse Republiek verblijft, betrokken is bij het naar Nederland halen van een bolletjesslikker met de naam [naam bolletjesslikker] uit de Dominicaanse Republiek. Weliswaar heeft verdachte via Western Union op verzoek van [medeverdachte 11], medeverdachte, op 10 juni 2006 een bedrag van € 2.950,-- overgemaakt naar een zekere [naam] in de Dominicaanse Republiek, maar uit de bewijsmiddelen blijkt niet welke relatie deze overboeking had met eerdergenoemd transport of enig ander transport van coca‹ne in voormelde periode noch dat verdachte terzake enige wetenschap had van de bestemming van het overgemaakte geld.
Het vorenstaande dient ertoe te leiden dat verdachte wordt vrijgesproken van het haar telastgelegde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
In verzekering gesteld op : 25 september 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 28 september 2006,
in vrijheid gesteld op : 23 februari 2007.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. P. Poustochkine, voorzitter,
M.M. van der Nat en R.M. Berendsen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. B. d'Arnaud Gerkens en M.N. Raboen, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 maart 2007.