ECLI:NL:RBSGR:2007:BA0918

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/900923-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Boer
  • A. Berendsen
  • J. Bockwinkel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdachte betrokken bij productie van synthetische drugs in XTC-laboratorium

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 maart 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die betrokken was bij de productie van synthetische drugs in een professioneel XTC-laboratorium. De verdachte is op 19 november 2006 in verzekering gesteld en op 21 november 2006 in voorlopige hechtenis genomen, welke hechtenis op 5 maart 2007 werd opgeheven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 13 tot en met 16 november 2006 meerdere keren aanwezig is geweest in het laboratorium, waar hij werkzaamheden heeft verricht. De verdachte heeft verklaard dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van het laboratorium, maar deze verklaring werd door de rechtbank als niet aannemelijk beschouwd.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de telastgelegde feiten onder feit 2, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat hij betrokken was bij de brand in het loodsencomplex. Echter, de rechtbank achtte het eerste feit, het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft daarbij de verklaringen van getuigen en de verdachte zelf in overweging genomen, en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de productie van XTC.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft ook het uittreksel uit het algemeen documentatieregister en een voorlichtingsrapport van de Reclassering in overweging genomen. De uitspraak benadrukt de noodzaak om de productie van synthetische drugs krachtig te bestrijden, gezien de schadelijke gevolgen voor de volksgezondheid en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900923-06
's-Gravenhage, 16 maart 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres: [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 maart 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr P.J. Silvis, advocaat te Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Baan heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij -gewijzigd- dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De telastlegging.
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting ten aanzien van feit 1- hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder feit 2 primair en subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken. Daartoe overweegt de rechtbank dat op grond van de processen-verbaal van politie en het onderzoek ter terechtzitting niet met voldoende mate van zekerheid is vast te stellen hoe de brand in het loodsencomplex aan de [adres] te [plaats] is ontstaan en dat verdachte terzake enig strafrechterlijk verwijt valt te maken.
Bewijsoverweging.
Ten aanzien van feit 1 primair overweegt de rechtbank het volgende.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter zitting staat vast dat verdachte in de periode van 13 tot en met 16 november 2006 meerdere malen aanwezig is geweest in het loodsencomplex aan de [adres] te [plaats], alwaar een XTC-laboratorium was gevestigd. Dat verdachte betrokken is geweest bij de productie van XTC blijkt voldoende uit de verklaringen [X] bij de politie (pp. 46-48 en pp. 134-136 van het proces-verbaal) alsmede verdachte's eigen verklaring bij de politie (blz. 55 e.v.). [X] heeft verklaard dat hij op 13 november 2006 voor het eerst een jonge jongen met een [land] uiterlijk en in het bezit van een zwarte [merk auto] - met wie ontegenzeggelijk verdachte wordt bedoeld - heeft gezien in het laboratorium. [X] had van ene [Y] (de "chemicus" van het laboratorium) begrepen dat verdachte de gehele week kwam werken in het laboratorium ter (tijdelijke) vervanging van twee andere personen. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij wist dat het werken in een XTC laboratorium gevaarlijk was en dat hij wist dat de stoffen die gebruikt werden gevaarlijke gassen konden geven.
Ter zitting heeft verdachte voor het eerst verklaard dat hij tegen een vergoeding van 100 euro per uur schoonmaakwerkzaamheden heeft verricht in de loods aan de [adres] te [plaats] en dat hij niet op de hoogte was van de aanwezigheid van een XTC-laboratorium aldaar. De rechtbank acht deze verklaring, mede in het licht van eerder genoemde verklaringen van [X] en verdachte, niet aannemelijk en zal daaraan om die reden voorbij gaan.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het op de dagvaarding onder 1 primair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte is - zij het gedurende een korte periode - betrokken geweest bij de productie van synthetische drugs. Verdachte heeft in dit verband werkzaamheden verricht in een professioneel en groots opgezet XTC-laboratorium. Van deze synthetische drugs is algemeen bekend dat zij de volksgezondheid schaden en direct en indirect allerlei vormen van overlast en criminaliteit in de hand werken. De productie van synthetische drugs dient dan ook krachtig bestreden te worden.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder terzake van Opiumwetdelicten is veroordeeld.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een voorlichtingsrapport van de Reclassering Nederland, regio Midden- en Oost Nederland, d.d. 28 februari 2007.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 2 primair en 2 subsidiair telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, eerste lid, onder B en D van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 19 november 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 21 november 2006,
welke voorlopige hechtenis werd opgeheven met ingang van : 5 maart 2007 (apart geminuteerd),
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 3 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Boer, voorzitter,
Berendsen en Bockwinkel, rechters,
in tegenwoordigheid van Van Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 maart 2007.