Namens verzoekers is in het op 5 januari 2007 ingediende wrakingsverzoek aangevoerd dat de gang van zaken voorafgaande en tijdens de inhoudelijke behandeling van hun verzoek, hen grond geven voor de vrees voor partijdigheid en vooringenomenheid van de voorzieningenrechter mr. Paris.
Ter onderbouwing van hun standpunt hebben verzoekers -zakelijk weergegeven- het navolgende aangevoerd.
Allereerst wordt gesteld dat zij van de rechtbank hadden begrepen dat de zittingsdatum, die aanvankelijk was gesteld op 21 december 2006, absoluut niet gewijzigd kon worden in een eerdere dan wel een latere zittingsdatum. Op verzoek van de gemachtigde van de Staat der Nederlanden bleek de wijziging van de zittingsdatum van 21 december 2006 naar 15 december 2006 echter wel mogelijk. Deze gang van zaken bevreemdt verzoekers, temeer omdat hun verzoek tot wijziging van de zittingsdatum niet is gehonoreerd. Daarnaast voeren verzoekers aan dat ten onrechte de door hen op 14 december 2006 ingediende producties bij de rechtbank buiten beschouwing zijn gelaten door mr. Paris, omdat hij deze stukken pas op 15 december 2006 om 9.30 uur zou hebben ontvangen en omdat mr. Bitter ook bezwaren had tegen kennisname van een deel van de producties.
Verzoekers wijzen erop dat mr. Paris in een andere zaak, waarbij dezelfde partijen als in de onderhavige zaak betrokken waren, de door de Staat der Nederlanden ingediende producties één dag voor de zitting wel meegenomen heeft. Volgens verzoekers is er sprake van ongelijke behandeling jegens hen.
Verder voeren verzoekers aan dat hun gemachtigde mr. Jankie in haar betoog tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak ter zitting vaak en onnodig werd onderbroken door mr. Paris, waardoor haar betoog geen structuur leek te hebben. Tijdens het betoog van de gemachtigde van de Staat der Nederlanden werd deze niet in de rede gevallen. Volgens verzoekers heeft mr. Paris het pleidooi van de Staat der Nederlanden ter zitting aangevuld en de verklaring van de deskundige Timmermans dat het aantal aangehouden personen was gedaald, terwijl het aantal onschuldige verdachten was gestegen, gecorrigeerd in die zin dat mr. Paris van mening was dat de verklaring van Timmermans zo moest worden uitgelegd dat het aantal onschuldige verdachten was verminderd doordat er minder verdachten werden aangehouden. Deze correctie was in het voordeel van de Staat der Nederlanden, aldus verzoekers.
Verzoekers hebben ook aangevoerd dat mr. Paris hun gemachtigde een zeer beperkte termijn heeft gegund om de akte van antwoord na de gehouden descente op 20 december 2006 op te nemen. Een andere datum dan 22 december 2006 voor het opnemen van de akte van antwoord was niet bespreekbaar. Mr. Bitter zou dan in verband met de feestdagen een akte dienen te nemen op 2 januari 2007. De verschuiving van het tijdstip voor het indienen van de akte op 22 december 2007 van 12.00 uur naar 15.00 uur is na aandringen van de kant van de gemachtigde van verzoekers ingewilligd. De acht verzoekers, die in het buitenland en binnenland zijn gevestigd, zijn gezien de gegunde beperkte termijn in een onmogelijke positie geplaatst om op elkaar te reageren over het nemen van de akte van antwoord. Voorts voeren verzoekers aan dat hun verzoek aan mr. Paris om de namens de Staat der Nederlanden ingediende verzoek op 3 januari 2007, in plaats van de door mr. Paris op 2 januari 2007 bepaalde datum, buiten beschouwing te laten niet is gehonoreerd. Verzoekers leiden hieruit af dat mr. Paris welwillend staat tegen de late indiening van de stukken door mr. Bitter, terwijl de door hen tijdig ingediende stukken niet worden meegenomen door mr. Paris. Ten slotte stellen verzoekers dat mr. Bitter, die als procureur van de Staat der Nederlanden is opgetreden, ook als rechter-plaatsvervanger bij de rechtbank
's-Gravenhage werkzaam is, waardoor er sprake is van schijn van betrokkenheid.
Bij verzoekers is gezien het vorenstaande sprake van vrees voor de schijn van partijdigheid van mr. Paris en is er door de behandeling van de procedure door mr. Paris geen sprake geweest van een eerlijk proces.