RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Breda
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
Reg.nr(s): AWB 06/40758
V-nr(s): 270.681.0720
uitspraak van de voorzieningenrechter ingevolge artikel 8:84 Algemene wet bestuursrecht en artikel 78 Vreemdelingenwet 2000 d.d. 14 maart 2007
[verzoekster],
verzoekster, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde
mr. G.A.P. Avontuur te Breda,
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde mr. drs. M.F. van der Lubbe.
1.1 Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van verweerder van 15 augustus 2006 (hierna: bestreden besluit) inzake het recht op een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) en heeft een verzoek om een voorlopige voorziening gedaan.
1.2 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.
1.3 Het verzoek is behandeld ter zitting van 2 maart 2007. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts is verschenen verzoeksters partner [naam partner].
2.1 Vooropgesteld wordt dat ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Volgens artikel 78 Vw 2000 beslist de voorzieningenrechter van de rechtbank zoveel mogelijk tevens over het bezwaar of administratief beroep dat is gericht tegen de beschikking tot afwijzing van de aanvraag of intrekking van de verblijfsvergunning regulier, indien een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan teneinde uitzetting te voorkomen voordat is beslist op dat bezwaar of administratief beroep.
2.2 Verzoekster heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum]1974, de Thaise nationaliteit te bezitten en sedert 17 maart 2006 als vreemdeling in Nederland te verblijven. Verzoekster heeft bij aanvraag van 23 maart 2006 verzocht om een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking, verband houdende met ‘gezinsvorming, verblijf bij partner [naam partner]’.
2.3 Verweerder heeft het bestreden besluit genomen. Dit besluit strekt tot weigering verzoekster de onderhavige verblijfsvergunning te verlenen. Daarbij heeft verweerder ook meegedeeld dat verzoekster niet langer rechtmatig in Nederland verblijft.
Verzoekster heeft, kort samengevat, verzocht om hangende de bezwaarprocedure tegen het bestreden besluit bij wege van voorlopige voorziening verwijdering uit Nederland te verbieden. Verzoekster heeft daartoe aangevoerd dat verweerder ten onrechte haar aanvraag heeft afgewezen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft verzoekster verwezen naar het beleid van verweerder met betrekking tot gezinshereniging en gezinsvorming, neergelegd in hoofdstuk B2 Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000), waarin in paragraaf 1 de Richtlijn 2003/86/EG van 22 september 2003 van de Raad van de Europese Unie inzake het recht op gezinshereniging tussen onderdanen van derde landen (hierna: Richtlijn) van overeenkomstige toepassing is verklaard op gezinshereniging met Nederlanders. Verzoekster heeft zich op het standpunt gesteld dat het beleid inzake het tegenwerpen van openbare orde-bezwaren, neergelegd in paragraaf B1/2.2.4.1 Vc 2000, niet in overeenstemming is met de Richtlijn. Volgens verzoekster blijkt uit hetgeen is gesteld in considerans 14 van de Richtlijn dat sprake moet zijn van een veroordeling van een ernstig misdrijf. Van een veroordeling is in casu geen sprake, aangezien verzoekster een transactieaanbod heeft aanvaard. Voorts is geen sprake van een ernstig misdrijf, aangezien het slechts een gering aantal illegale dvd’s voor eigen gebruik betrof. Verzoekster is van mening dat een richtlijnconforme uitleg met zich brengt dat aan haar geen openbare orde-bezwaren tegengeworpen kunnen worden. Voorzover dat toch het geval zou zijn, dan bestaat er voldoende aanleiding voor verweerder om verzoekster in afwijking van het in de Vc 2000 neergelegde beleid en met toepassing van artikel 4:84 Awb in het bezit te stellen van de gevraagde verblijfsvergunning, aldus verzoekster. Tot slot heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat verweerder haar dient te horen omtrent haar bezwaarschrift.
2.5 De voorzieningenrechter neemt, in het licht van de aangevoerde gronden, voorts het navolgende wettelijke kader tot uitgangspunt.
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Volgens artikel 14, tweede lid, Vw 2000 wordt een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de beperkingen en voorschriften.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder d, Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 worden afgewezen, indien de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) houden de in artikel 14, tweede lid, Vw 2000 bedoelde beperkingen verband met gezinshereniging of gezinsvorming.
Ingevolge artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, Vb 2000 kan de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw 2000, op grond van artikel 16, eerste lid, onder d, Vw 2000 worden afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde, indien de vreemdeling terzake van een misdrijf is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsontnemende maatregel, tot een taakstraf of tot een onvoorwaardelijke geldboete, dan wel indien hij terzake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard.
2.6 Niet in geschil is dat verzoekster terzake van een misdrijf een transactieaanbod heeft aanvaard vanwege overtreding van artikel 31a, aanhef en onder c, Auteurswet 1912, naar aanleiding van haar aanhouding op 17 maart 2006 op Schiphol, nadat bij haar vijftien illegaal gebrande dvd’s voor eigen gebruik waren aangetroffen. Gelet op vorenstaande regelgeving is sprake van een gevaar voor de openbare orde, omdat verzoekster een transactieaanbod terzake van een misdrijf heeft aanvaard.
Ten aanzien van hetgeen verzoekster heeft aangevoerd met betrekking tot Richtlijn 2003/86/EG en hetgeen hierover is opgenomen in paragraaf B2/1 Vc 2000 overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Blijkens deze paragraaf van de Vc 2000 ziet de Richtlijn weliswaar niet op gezinshereniging met Nederlanders, maar wordt deze wel op overeenkomstige wijze toegepast. Vaststaat dat de Richtlijn zélf niet van toepassing is op gezinsleden van een burger van de Europese Unie, maar dat de Richtlijn van toepassing is op gezinshereniging tussen onderdanen van derde landen die wettig op het grondgebied van de lidstaten verblijven. De voorzieningenrechter is van oordeel dat, voorzover verzoekster via eerdergenoemde bepaling in de Vc 2000 alsnog rechten kan ontlenen aan de Richtlijn, dit verzoekster niet baat. Uit het besluit tot wijziging van het Vb 2000 van 29 september 2004 blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat implementatie van de Richtlijn niet heeft geleid tot wijziging van de ten tijde van het bestreden besluit geldende regeling inzake het vormen van een gevaar voor de openbare orde, als neergelegd in artikel 3.77 Vb 2000 noch tot aanpassing van paragraaf B1/2.2.4.1 Vc 2000, waarin het hier van belang zijnde openbare orde-beleid is neergelegd. Dit klemt te meer nu de voorzieningenrechter van oordeel is dat uit considerans 14 van de Richtlijn, anders dan verzoekster heeft betoogd, niet blijkt dat gezinshereniging wegens het vormen van een gevaar voor de openbare orde slechts geweigerd kan worden in geval van een veroordeling wegens een ernstig misdrijf. De voorzieningenrechter leidt dit af uit de ‘kan-bepaling’ in considerans 14, terwijl ook artikel 6 noch artikel 17 van de Richtlijn aanleiding geeft voor een andersluidend standpunt. Concluderend is de voorzieningenrechter van oordeel dat het hier van toepassing zijnde openbare orde-beleid niet is gewijzigd naar aanleiding van het van overeenkomstige toepassing verklaren van de Richtlijn. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder op juiste wijze toepassing gegeven aan zijn, door de voorzieningenrechter niet onredelijke geachte, beleid en in redelijkheid kunnen besluiten tot afwijzing van de aanvraag van verzoekster wegens een gevaar voor de openbare orde.
2.7 Ten aanzien van verzoeksters beroep op artikel 4:84 Awb is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder de door verzoekster in onderhavige zaak aangevoerde omstandigheden in redelijkheid niet heeft aangemerkt als bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 Awb en dat er derhalve geen aanleiding bestaat om verzoekster in afwijking van het geldende beleid alsnog in het bezit te stellen van de gevraagde verblijfsvergunning. In aanvulling daarop heeft verweerder van belang kunnen achten dat in dit kader aan de ernst van het door verzoekster gepleegde misdrijf geen betekenis toekomt, aangezien in het beleid een misdrijf op zichzelf reeds als een voldoende ernstige misdraging is aangemerkt.
2.8 Tot slot heeft verzoekster zich op het standpunt gesteld dat verweerder haar dient te horen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder in hetgeen door verzoekster is aangevoerd geen aanleiding heeft hoeven zien haar te horen, nu reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van verzoekster ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel bestaat over die conclusie. Evenmin was verweerder gehouden verzoekster op grond van de zorgvuldigheid te horen.
2.9 Op grond van het voorgaande heeft het bezwaar geen kans van slagen en de voorzieningenrechter ziet daarin aanleiding tevens te beslissen over het bezwaar.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een voorlopige voorziening en evenmin voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het bezwaar ongegrond;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus gedaan door mr. M.L. Weerkamp en in het openbaar uitgesproken op 14 maart 2007, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J. Tillie, griffier.
Tegen deze uitspraak is geen hoger beroep mogelijk.