Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nrs.:
AWB 07/4021 (fictief beroep eiser 1)
AWB 07/4434 (fictief beroep eiseres)
AWB 07/4427 (fictief beroep eiser 2)
AWB 06/44278 (voorlopige voorziening eiser 1)
AWB 06/44280 (voorlopige voorziening eiseres)
AWB 06/44274 (voorlopige voorziening eiser 2)
AWB 07/4022 (voorlopige voorzieningen eiser 1 en eiser 2)
AWB 07/4469 (voorlopige voorziening eiseres)
V-nrs: 270.354.9653, 270.354.9617, 270.354.9716
inzake: [eiser/verzoeker 1], geboren op [geboortedatum] 1956, eiser/verzoeker 1, hierna te noemen eiser 1,
[eiseres/verzoekster], geboren op [geboortedatum] 1959, eiseres/verzoekster, hierna te noemen eiseres,
[eiser/verzoeker 2], geboren op [geboortedatum] 1981, eiser/verzoeker 2, hierna te noemen eiser 2,
allen burgers van Servië, wonende te [woonplaats], eisers/verzoekers, hierna te noemen eisers,
gemachtigde: mr. F.M. Holwerda, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, voorheen Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.R. Verdoner, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Op 5 oktober 2005 heeft eiser 1 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000 onder de beperking “medische behandeling dan wel medische noodsituatie”. Op diezelfde datum hebben eiseres en eiser 2 een aanvraag ingediend onder de beperking “verblijf bij echtgenoot respectievelijk vader gedurende diens medische behandeling”. Eisers hebben bij hun aanvraag tevens verzocht om (analoge) toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Bij afzonderlijke besluiten van 28 augustus 2006 heeft verweerder deze aanvragen afgewezen. De besluiten vermelden onder meer de rechtsgevolgen dat eisers na bekendmaking van de besluiten niet meer rechtmatig in Nederland verblijven en dat zij Nederland uit eigen beweging binnen vier weken moeten verlaten.
Bij bezwaarschrift van 11 september 2006 hebben eisers tegen deze besluiten bezwaar gemaakt. Op 4 oktober 2006 hebben eisers de gronden van het bezwaar ingediend.
2. Op 11 september 2006 hebben eisers verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend strekkende tot een verbod op uitzetting totdat op de bezwaarschriften, voor zover deze zien op de aanvraag onder de beperking “medische behandeling”, is beslist. Op 25 januari 2007 hebben eisers verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen ingediend totdat op de bezwaarschriften, voor zover die zien op toepassing van artikel 64 van de Vw 2000, is beslist.
3. Bij beroepschriften van 25 januari 2007 hebben eisers beroep ingesteld tegen het uitblijven van beslissingen op de bezwaarschriften van 11 september 2006.
4. Op 4 januari 2007 hebben eisers een verzoek om voorrang ingediend. Hierin hebben eisers aangegeven dat de verzoeken strekken tot een verbod op uitzetting alsmede tot het verlenen van verstrekkingen in het kader van de Regeling verstrekkingen asielzoekers (Rva) zolang nog niet op de bezwaarschriften is beslist.
5. Op 21 februari 2007 heeft verweerder zijn standpunt naar voren gebracht. Op diezelfde datum hebben eisers de gronden van de verzoeken, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 07/4022 en AWB 07/4469, nader aangevuld en het petitum van deze verzoeken gewijzigd in die zin dat thans wordt verzocht te bepalen dat verweerder uitvoering geeft aan het in het Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire (WBV) 2004/59 en WBV 2005/60 neergelegde beleid.
6. Het onderzoek in de hierboven vermelde zaken ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 februari 2007. Eiser 2 en eiseres zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig D. Driest als tolk in de Servo-Kroatische taal.
7. De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
Ten aanzien van de beroepen, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 07/4021, AWB 07/4434
en AWB 07/4427.
1. Indien verweerder handelt in strijd met de wettelijke verplichting van artikel 7:10 van de Awb om binnen 6 of 10 weken te beslissen op bezwaar, biedt artikel 6:2 j? 6:12 van de Awb de mogelijkheid daartegen een rechtsmiddel aan te wenden in de vorm van beroep op de rechtbank met het verzoek om verweerder met toepassing van artikel 8:72, vierde en vijfde lid van de Awb op te dragen alsnog op het bezwaar te beslissen binnen een bepaalde termijn.
2. Verweerder heeft in de brief van 21 februari 2007 erkend dat niet binnen de wettelijke beslistermijn op de bezwaarschriften is beslist. Verweerder betwist niet dat de beroepen gericht tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar gegrond dienen te worden verklaard. Daarbij heeft verweerder de rechtbank verzocht om bij het opleggen van een nieuwe beslistermijn rekening te houden met het feit dat er naar aanleiding van de door eiser overgelegde medische stukken ten behoeve van eiser een nieuw advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) zal worden opgevraagd.
3. Gelet hierop alsmede op het onder I weergegeven procesverloop dienen de op 15 januari 2007 ingestelde beroepen gegrond te worden verklaard. Nu verweerder heeft aangegeven dat er ten behoeve van eiser 1 eerst een nieuw BMA-advies zal worden opgemaakt, beschouwt de rechtbank een termijn van acht weken als redelijke termijn voor het nemen van de beslissingen op bezwaar.
4. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 161-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1/4). De zaken van eisers moeten worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Derhalve bestaat er geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van ieder afzonderlijk beroep.
5. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht¬bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eisers betaalde griffierecht. In het onderhavige geval is enkel in de zaak met nummer AWB 07/4021 griffierecht geheven, te weten € 141,--.
Ten aanzien van de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen, geregistreerd onder de
zaaknummers AWB 06/44278, AWB 06/44280 en AWB 06/44274
6.1 Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van de verzoeken aanleiding bestaat de gevraagde voorlopige voorzieningen te treffen.
6.2 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan - onder meer - indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In het kader van deze belangenafweging speelt een rol de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
6.3 Het belang van eisers bij de onderhavige verzoeken is gelegen in het verbod te worden uitgezet in afwachting van het opstellen van een nieuw BMA-advies en de daarop te baseren beslissing op de op 11 september 2006 ingediende bezwaarschriften. Verweerder heeft zowel in de brief van 21 februari 2007 als ter zitting medegedeeld zich in verband met het nieuw op te stellen BMA-advies niet te verzetten tegen toewijzing van de onderhavige verzoeken.
Er kan derhalve worden vastgesteld dat door verweerder geen belangen zijn gesteld die tot een afwijzing van de onderhavige verzoeken dienen te leiden. Gelet hierop en op de betrokken belangen van eisers ziet de rechtbank aanleiding de verzoeken toe te wijzen.
7. De rechtbank zal verweerder als in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de verzoeken bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 161,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1/4). Ook deze zaken moeten worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Derhalve bestaat er geen aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van ieder afzonderlijk verzoek.
8. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht¬bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eisers betaalde griffierecht. In het onderhavige geval is enkel in de zaak AWB 06/44274 griffierecht geheven, te weten € 141,--.
Ten aanzien van de verzoeken tot het treffen van voorlopige voorzieningen, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 07/4022 (eiser 1 en eiser 2) en AWB 07/4469(eiseres)
9. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan - onder meer - indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. In het kader van deze belangenafweging speelt een rol de vraag of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft.
10. Ingevolge artikel 64 van de Vw 2000 blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
11. In hoofdstuk B1/2.2.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is geregeld dat een vreemdeling die een reguliere (vervolg) aanvraag doet en zich feitelijk bevindt in dezelfde medische situatie als vreemdelingen die met uitzetting worden bedreigd en niet in staat zijn om te reizen analoog aan artikel 64 van de Vw 2000 worden behandeld.
11.1 Eisers hebben in de brief van 21 februari 2007 aangevoerd dat eisers verzoeken om analoge toepassing van artikel 64 van de Vw 2000. Eisers verwijzen in dit verband naar het in WBV 2004/59 en WBV 2005/60 (het huidige B1/2.2.5 van de Vc 2000) neergelegde beleid. Hierin is geregeld dat een verzoek om opvang en analoge toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 altijd bij de IND moet worden ingediend. Indien dit door de IND wordt gehonoreerd zendt de IND het verzoek om opvang door aan het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA). De voorzieningenrechter wordt dan ook verzocht te bepalen dat verweerder artikel 64 van de Vw 2000 van analoge toepassing verklaart en het formulier doorzendt aan het COA in afwachting van de beslissing op het bezwaar. In het onderhavige geval is voldoende door eisers aangetoond dat er op medische gronden reisbeletselen zijn. Eisers hebben thans tijdelijk onderdak bij de Raad van Kerken. De huidige verblijfplaats van eisers is gezien de gezondheidstoestand volstrekt ontoereikend, aldus eisers.
11.2.1 Verweerder heeft in de brief van 21 februari 2007 aangevoerd dat geen beroep op artikel 64 van de Vw kan worden gedaan nu er geen uitzettingsdreiging is. Zelfs indien van een uitzettingdreiging wordt uitgegaan leidt het toewijzen van het gevraagde uitzetverbod ertoe dat eisers rechtmatig verblijf krijgen op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Vreemdelingen die rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 komen ingevolge de Rva niet in aanmerking voor voorzieningen. Eisers kunnen met de onderhavige verzoeken derhalve niet bereiken dat aan hen Rva-verstrekkingen zullen worden verleend. Gelet op het vorenstaande hebben eisers geen belang bij de onderhavige verzoeken en zullen deze vanwege het ontbreken van belang dienen te worden afgewezen.
11.2.2 Verweerder heeft ter zitting subsidiair aangevoerd dat niet kan worden vooruitgelopen op het nog uit te brengen (tweede) advies van het BMA. Het is de vraag of artikel 64 van de Vw 2000 met zich brengt dat ook aan de gezinsleden van eiser Rva-verstrekkingen kunnen worden verleend, nu de gezondheidstoestand van eiser centraal staat.
12. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder een onjuist standpunt heeft ingenomen met betrekking tot het procesbelang van eisers bij de onderhavige verzoeken. Op grond van artikel 3, derde lid, onder g, van de Rva kan een vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijft op grond van artikel 8, aanhef en onder f of h, van de Vw 2000, en zich, naar het oordeel van de Minister, feitelijk in dezelfde situatie bevindt als bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 aanspraak maken op Rva-verstrekkingen. Eisers hebben verweerder verzocht te verklaren dat in verband met de gezondheid van eiser 1 in het geval van eisers sprake is van een situatie analoog aan artikel 64 van de Vw 2000, zodat zij aanspraak kunnen maken op Rva-verstrekkingen, waarin dan ook hun belang is gelegen. Uit artikel 64 van de Vw 2000 volgt dat dit niet enkel geldt voor degene wiens gezondheidstoestand aan het reizen in de weg staat, maar eveneens voor zijn of haar gezinsleden.
13. Eisers hebben in bezwaar een groot aantal (medische) stukken overgelegd, onder meer van I. Schippers van de Raad van Kerken, en van dr. J. Ettema, BMA-arts, waaruit blijkt dat in het geval van eiser van een ernstige psychische problematiek kan worden gesproken. De rechtbank kent bijzonder gewicht toe aan de zich in het dossier bevindende medische notitie van Ettema van 10 augustus 2006, waaruit blijkt dat eisers thans in kommervolle omstandigheden verkeren. Eiser 1 is blijkens deze notitie al jarenlang geestelijk en lichamelijk tot niets meer in staat en nader onderzoek naar de oorzaak van de achteruitgang van de toestand van eiser 1 acht Ettema zonder meer dringend geïndiceerd. De impact van de toestand van eiser 1 op het functioneren van eiseres en eiser 2 is fataal en feitelijk onaanvaardbaar. Onder normale omstandigheden zou eiser al lang in een instelling zijn opgenomen. De verzorging van eiser 1 legt een zodanige last op de schouders van eiseres en eiser 2 dat deze niet meer toekomen aan een eigen leven, nu eiser 1 zowel overdag als ’s nachts toezicht nodig heeft. Een normale medische behandeling is zonder meer een noodzaak en een opname van eiser 1 is geïndiceerd, aldus Ettema. De rechtbank overweegt dat verweerder in hetgeen eisers in bezwaar hebben aangevoerd, in combinatie met de door hen overgelegde medische stukken, kennelijk aanleiding heeft gezien om opnieuw een BMA-rapport op te vragen met betrekking tot de gezondheidstoestand van eiser 1. Onder deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft.
14. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet vooruit kan worden gelopen op het nieuwe BMA-advies dat ten behoeve van eiser 1 zal worden uitgebracht, echter dit doet niet af aan het feit dat – zoals hiervoor is overwogen – het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dit betekent dat een afweging moet worden gemaakt, waarbij de mogelijke gevolgen van het ten onrechte niet toewijzen van de voorziening moeten worden afgewogen tegen de mogelijke gevolgen van het ten onrechte wel toewijzen van de voorziening. Hierbij zal de onomkeerbaarheid van de gevolgen eveneens een rol spelen. De rechtbank overweegt ten eerste dat de verzoeken strekken tot het opdragen aan verweerder om het beleid met betrekking tot analoge toepassing van artikel 64 van de Vw 2000 uit te voeren zodat eisers aanspraak kunnen maken op Rva-verstrekkingen. Indien uit het op te stellen BMA-advies mocht blijken dat er geen sprake is van een situatie analoog aan artikel 64 van de Vw 2000 kunnen de Rva-verstrekkingen worden stopgezet. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de door eisers overgelegde stukken zoals hiervoor genoemd zodanige twijfel oproepen over de houdbaarheid van de huidige (medische) situatie van eisers dat ernstige onomkeerbare consequenties hiervan niet kunnen worden uitgesloten. De afweging van deze belangen brengt de rechtbank tot het oordeel dat de verzoeken moeten worden toegewezen. De rechtbank zal verweerder op dragen artikel 64 van de Vw 2000 van analoge toepassing te verklaren en de nodige stukken binnen een week na de datum van deze uitspraak door te zenden naar het COA.
15. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eisers in verband met de behandeling van de verzoeken bij de rechtbank redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (2 punten voor de verzoekschriften; 2 punten voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, waarbij de wegingsfactor in verband met grote mate van onderlinge samenhang van de zaken wordt vastgesteld op 1/2).
16. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 van de Awb wijst de recht¬bank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eisers betaalde griffierecht. In het onderhavige geval is enkel in de zaak AWB 07/4022 griffierecht geheven, te weten € 141,--.
In de zaken, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 07/4021, 07/4434 en 07/4427:
- verklaart de beroepen tegen het uitblijven van beslissingen op de bezwaarschriften gegrond;
- bepaalt dat verweerder binnen een termijn van acht weken beslissingen op de bezwaarschriften neemt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 161,-- (zegge: honderd één en zestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eisers het griffierecht ad € 141,-- (zegge: honderd één en veertig euro) vergoedt;
In de zaken, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 06/44278, 06/44280 en 06/44274:
- wijst de verzoeken, strekkende tot een verbod op uitzetting totdat op de bezwaarschriften is beslist, toe.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 161,-- (zegge honderd één en zestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eisers het griffierecht ad € 141,-- (zegge: honderd één en veertig euro) vergoedt;
In de zaken, geregistreerd onder de zaaknummers AWB 07/4022 en 07/4469:
- wijst de verzoeken toe;
- draagt verweerder op binnen een week na de datum van deze uitspraak artikel 64 Vw van analoge toepassing te verklaren en de nodige stukken door te geleiden naar het COA;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,-- (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eisers het griffierecht ad € 141,-- (zegge: honderd één en veertig euro) vergoedt;
Deze uitspraak is gedaan op 6 maart 2007 door mr. C.I.H. Fockens, voorzitter/voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van P. Deinum, griffier, en bekend gemaakt door verzending aan partijen op de hieronder vermelde datum.
De griffier De voorzitter/voorzieningenrechter,
Tegen de uitspraak op de beroepen staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Tegen de uitspraak op de verzoeken om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.