ECLI:NL:RBSGR:2007:BA1730

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/8339 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schending van het recht op vrije toegang tot de raadsman

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 maart 2007 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, een Ghanese nationaliteit, die verblijft in het Detentiecentrum te Zeist. De maatregel van bewaring was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie op 21 februari 2007 met het oog op uitzetting. Eiser heeft op 23 februari 2007 beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdelingendienst op 26 februari 2007 heeft meegeluisterd met een telefoongesprek tussen eiser en zijn raadsman zonder dit vooraf aan de raadsman te melden. Dit is een ernstige schending van het recht van vrije toegang van de raadsman tot de vreemdeling, zoals neergelegd in artikel 104 van de Vreemdelingenwet (Vw). De rechtbank oordeelt dat deze schending van fundamentele aard is en dat dit consequenties moet hebben voor de maatregel van bewaring. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, heft de maatregel van bewaring op met ingang van 6 maart 2007 en kent eiser een schadevergoeding toe van € 515,-. Tevens veroordeelt de rechtbank de Staatssecretaris van Justitie in de proceskosten van € 644,-, te betalen aan de griffier. De uitspraak is gedaan door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 07/8339 VRONTN
uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer d.d. 6 maart 2007
inzake
[eiser], geboren op [geboortedatum] 1970, van Ghanese nationaliteit,
eiser, verblijvende in het Detentiecentrum te Zeist
gemachtigde: mr. J.L.W. Nillesen, advocaat te Amsterdam,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister van Justitie, verweerder.
gemachtigde: J.P. Guérain, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
Inleiding
1.1 Verweerder heeft op 21 februari 2007 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw opgelegd.
1.2 Eiser heeft hiertegen op 23 februari 2007 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep strekt ingevolge artikel 94, eerste lid, Vw tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 5 maart 2007. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen en voert daartoe aan dat eiser ten onrechte is aangemerkt als verdachte in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering (Sv). Voorts is niet duidelijk op grond van welke bevoegdheid eiser om zijn identiteitsbewijs is gevraagd en dient het ervoor te worden gehouden dat dit is gebeurd in het kader van de Vw.
2.3 Na de inbewaringstelling heeft de vreemdelingendienst op 26 februari 2007 meegeluisterd met een telefoongesprek tussen eiser en diens raadsman zonder dit van tevoren aan de raadsman te hebben meegedeeld. Dit is een ernstige inbreuk op het in artikel 104 Vw neergelegde recht van de vreemdeling op contact met zijn raadsman zonder dat van de inhoud van de in dat kader gevoerde gesprekken door anderen kennis wordt genomen.
2.4 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.5 Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State eerder heeft overwogen (onder andere in de uitspraak van 26 juli 2001, JV 2001, nr. 234 en de uitspraak van 17 juni 2002, JV 2002, nr. 338) is het niet aan de rechter in vreemdelingenzaken te oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw toegekende bevoegdheden. De bevoegdheid van de bijzondere rechter in vreemdelingenzaken is in de Vw beperkt tot de beoordeling van op die wet gebaseerde vrijheidsontneming. Die wet biedt de rechtbank derhalve geen ruimte om zich een oordeel te vormen over de rechtmatigheid van aan de bewaring voorafgaande aanwending van strafrechtelijke bevoegdheden. Daartoe moet men zich wenden tot de ter zake van toetsing van strafvorderlijk optreden aangewezen rechter of tot een rechter met algemene bevoegdheid.
2.6 In deze zaak is niet in geschil dat er geen sprake is van oordeel van een ter zake bevoegde rechter, inhoudende dat eiser ten onrechte is aangemerkt als verdachte in de zin van artikel 27 Sv. Reeds hierom komt de rechtbank mede gelet op het hiervoor in rechtsoverweging 2.5 genoemde, niet toe aan een oordeel over de vraag of dit zou moeten leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring.
2.7 Ten aanzien van de vraag of er ten tijde van het verzoek aan eiser om een legitimatiebewijs te tonen een redelijk vermoeden van illegaal verblijf bestond overweegt de rechtbank dat uit het dossier is gebleken dat eiser op 21 februari 2007 om 19:15 uur is aangehouden op verdenking van overtreding van de Opiumwet. In het kader van een op grond van de Opiumwet op 21 februari 2007 om 19:05 uur ingesteld onderzoek is eiser om zijn legitimatiebewijs gevraagd. Eerst op 21 februari 2007 om 22:15 uur is het strafvorderlijk belang komen te ontvallen en is eiser overgedragen aan de vreemdelingendienst zodat naar het oordeel van de rechtbank voldoende is komen vast te staan dat eiser niet in het kader van uit de Vreemdelingenwet voortvloeiende bevoegdheden om een legitimatiebewijs is gevraagd.
2.8 Ten aanzien van de gang van zaken tijdens het gehoor van 26 februari 2007 overweegt de rechtbank als volgt.
2.9 Artikel 104 Vw luidt: De raadsman heeft vrije toegang tot de vreemdeling. Hij kan hem alleen spreken en met hem brieven wisselen zonder dat van de inhoud door anderen kennis wordt genomen, een en ander onder het vereiste toezicht en met in achtneming van ingevolge deze wet gestelde regelen met betrekking tot het voor de ruimte of plaats, waar de vreemdeling zich bevindt, geldende regime
2.10 Verweerder heeft ter zitting niet weersproken dat de vreemdelingendienst op 26 februari 2007 heeft meegeluisterd met het telefoongesprek tussen de raadsman en eiser en evenmin is tegengesproken dat de raadsman van tevoren niet op de hoogte is gesteld van het feit dat er door de vreemdelingendienst werd meegeluisterd.
2.11 Verweerder heeft ter zitting evenmin uitgesloten dat de aldus verkregen informatie bij de verdere voortgang van de verwijderingsprocedure van eiser wordt betrokken.
2.12 Het recht van vrije toegang van de raadsman tot de vreemdeling, en het kunnen spreken van de vreemdeling met de raadsman zonder dat van de inhoud van het gesprek door anderen kennis wordt genomen, is naar het oordeel van de rechtbank van fundamentele aard. De onderhavige schending van dit, ook in artikel 104 Vw neergelegde, beginsel dient naar het oordeel van de rechtbank dan ook consequenties te hebben voor de maatregel van bewaring.
2.13 Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring ten aanzien van eiser vanaf 26 februari 2007 onrechtmatig is. Dat verweerder ter zitting nog naar voren heeft gebracht dat eiser verplicht is om mee te werken aan de vaststelling van zijn identiteitsgegevens geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
2.14 Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 6 maart 2007.
2.15 Ingevolge artikel 106 Vw kan de rechtbank, indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt, dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.16 De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 1 x € 95,- en 6 x € 70,- = € 515,- .
2.17 De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322 en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb te geschieden aan de griffier.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 6 maart 2007;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe ten bedrage van € 515,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2007, in tegenwoordigheid van mr. P. Bruins-Langedijk, als griffier.
de griffier de rechter
Voornoemd lid beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 515,- (zegge: vijfhonderdenvijftien euro).
Aldus gedaan op 6 maart 2007 door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
de rechter
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 95 Vw staat tegen deze uitspraak binnen een week na de dag van bekendmaking hiervan voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven tegen deze uitspraak te bevatten.