ECLI:NL:RBSGR:2007:BA2049

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
271833 / HA ZA 06-2866
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid in conservatoire fase en rechtsgeldigheid cessie in civiele procedure

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 april 2007, betreft het een vordering van Corendon International Travel B.V. tegen Dentours B.V. in het kader van een verklaringsprocedure als bedoeld in artikel 477a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Corendon vordert dat Dentours wordt veroordeeld tot het afleggen van een schriftelijke verklaring over hetgeen zij van Peter Langhout Reizen B.V. (PLR) onder zich heeft en/of aan PLR verschuldigd is. Corendon stelt dat zij een vordering heeft op PLR, die onderwerp is van een andere procedure, en dat Dentours niet kan betwisten dat er een rechtsverhouding bestaat tussen hen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat Corendon conservatoir derdenbeslag heeft gelegd onder Dentours om haar vordering op PLR veilig te stellen. Dentours heeft echter aangevoerd dat Corendon niet-ontvankelijk is in haar vordering, omdat de bevoegdheid om een verklaring te betwisten volgens artikel 477a Rv alleen toekomt aan een executant in het geval van executoriaal derdenbeslag. De rechtbank oordeelt dat Corendon in de conservatoire fase niet de bevoegdheid heeft om de door Dentours afgelegde verklaringen te betwisten, wat leidt tot de conclusie dat Corendon niet-ontvankelijk is in haar vorderingen.

De rechtbank heeft Corendon als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van Dentours, die zijn begroot op € 4.667,- aan verschotten en € 4.000,- aan salaris voor de procureur. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. J.J. van der Helm.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 271833 / HA ZA 06-2866
Vonnis van 4 april 2007 (bij vervroeging)
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CORENDON INTERNATIONAL TRAVEL B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt,
advocaat mr. G.J.H. de Vos te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid DENTOURS B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
procureur mr. A.M. van den Bosch-de Gier,
advocaat mr. J.L.M.W. Louwers te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Corendon en Dentours genoemd worden.
De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit het griffiedossier waartoe behoort het proces-verbaal van de comparitie van partijen van 19 maart 2007 en de daarin genoemde stukken.
Ten slotte is vonnis bepaald.
De feiten
Corendon heeft voor het zomerseizoen van 2005 voor Peter Langhout Reizen B.V. - hierna ook: PLR - stoelen ingekocht voor vluchten van en naar Turkije. In verband hiermee pretendeert zij een vordering op PLR die thans onderwerp is van een procedure voor deze rechtbank. In die procedure is nog geen vonnis gewezen.
Op 19 mei 206 heeft Corendon, na daartoe verkregen verlof van de voorzieningenrechter in deze rechtbank, tot zekerheid van het verhaal van haar vordering op PLR conservatoir derdenbeslag doen leggen onder Dentours.
Dentours heeft naar aanleiding van dit conservatoire beslag een ongedateerde verklaring als bedoeld in art. 476a Rv afgelegd, waarin onder meer is opgenomen:
"Aan de schuldenaar zijn de volgende bedragen verschuldigd:
19/5 1.257.362,-
(...)."
In een op 16 augustus 2006 afgelegde verklaring als bedoeld in art. 476a Rv, wijzigde Dentours de eerder afgelegde verklaring en verklaarde zij
"dat er tussen haar en de schuldenaar geen enkele rechtsverhouding bestaat of heeft bestaan, uit hoofde waarvan de schuldenaar op het tijdstip van het beslag nog iets van de ondergetekende had te vorderen, nu te vorderen heeft of nog te vorderen kan krijgen."
De verklaring bevatte voorts onder meer de volgende tekst:
"Alle vorderingen van Peter Langhout Reizen B.V. zijn overgedragen aan Benga B.V. per 15 februari 2006."
Als bijlage bij deze verklaring is een brief gevoegd van PLR aan Dentours van 15 februari 2006 waarin onder meer is opgenomen:
"Ingevolge het bepaalde in artikel 3:94 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek deel ik u hierbij mede, dat Peter Langhout Reizen B.V. zijn vorderingen en toekomstige vorderingen op Uw Vennootschap, uit hoofde van de met Uw vennootschap op 5 januari 2006 gesloten overeenkomst, bij akte d.d. 15 februari 2006 heeft overgedragen aan Benga B.V. en op zijn vorderingen en toekomstige vorderingen op Uw Vennootschap, op 15 februari 2006 een eerste pandrecht heeft gevestigd ten gunste van Benga B.V.
Ik verzoek u de bedragen welke Peter Langhout Reizen B.V. nu en toekomstig van Uw Vennootschap te vorderen heeft/zal hebben, over te maken op de bankrekening van Benga B.V., gevestigd te Alphen aan den Rijn, rekeningnummer (...) "
Bij brief van 5 oktober 2006 schreef de advocaat van Corendon aan PLR, Dentours en Benga B.V. onder meer:
"(...)
Peter Langhout Reizen B.V. meent al haar vorderingen en toekomstige vorderingen op Dentours te hebben overgedragen aan Benga. Dentours is niet bekend met enig stuk waarin de vermeende cessie is neergelegd en moet reeds om die reden de rechtsgeldigheid van deze cessie betwisten.
Voor zover er al sprake zou zijn van een rechtsgeldige cessie, is het gevolg daarvan klip en klaar dat Corendon aanzienlijk wordt benadeeld in haar verhaalsmogelijkheden. Corendon doet voor zover vereist dan ook een beroep op haar recht deze paulianeuze rechtshandeling met terugwerkende kracht te vernietigen.
Namens Corendon verzoek, en zonodig sommeer ik u het nodige te doen om alle reeds ingetreden gevolgen met onmiddellijke ingang ongedaan te maken, bij gebreke waarvan ik instructie heb aanstonds over te gaan tot het treffen van rechtsmaatregelen."
De vordering
Corendon vordert, na wijziging van eis waartegen Dentours zich niet heeft verzet, dat Dentours wordt veroordeeld een schriftelijke en door haar ondertekende gerechtelijke verklaring af te leggen met inachtneming van hetgeen Corendon in de dagvaarding heeft gesteld, van hetgeen zij van PLR onder zich heeft en/of aan PLR verschuldigd is en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding van PLR zal verkrijgen en/of uit een reeds bestaande rechtsverhouding aan PLR verschuldigd zal worden. Voorts vordert Corendon dat Dentours wordt veroordeeld tot betaling van € 300.000,-, een en ander vermeerderd met kosten.
Aan die vordering legt zi -samengevat - ten grondslag dat de op 16 augustus 2006 door Dentours afgelegde verklaring volledig in strijd is met de eerdere verklaring, die in op zijn beurt in de visie van Corendon bovendien lacuneus was. Corendon is op die grond bevoegd die verklaring te betwisten.
Dentours voert gemotiveerd verweer. Op stellingen en weren van partijen wordt hierna, waar nodig, nader ingegaan.
De beoordeling
De vordering van Corendon vindt zijn grondslag in het bepaalde in art. 477a lid 2 Rv. Dentours heeft als meest verstrekkende verweer tegen de vordering aangevoerd dat Corendon daarin niet-ontvankelijk is nu de bevoegdheid neergelegd in art. 477a lid 2 Rv slechts toekomt aan een executant en aldus slechts bestaat bij een executoriaal derdenbeslag. De rechtbank oordeelt als volgt.
Tussen partijen staat vast dat Corendon nog niet beschikt over een voor tenuitvoerlegging vatbare titel in haar geschil met PLR. Tussen partijen staat daarmee voorts vast dat het door Corendon onder Dentours gelegde beslag een conservatoir derdenbeslag is als bedoeld in art. 718 e.v. Rv. De op dit beslag toepasselijke bepalingen voorzien niet rechtstreeks in de door Corendon ingeroepen bevoegdheid een afgelegde verklaring te betwisten en veroordeling van de derde-beslagene tot afgifte of betaling te vorderen van hetgeen volgens de vaststelling door de rechter aan de executant zal blijken toe tekomen. Art. 720 Rv verklaart weliswaar een aantal artikelen uit de titel die betrekking heeft op het executoriale derdenbeslag van overeenkomstige toepassing op het conservatoire derdenbeslag, maar juist art. 477a lid 2 Rv behoort daar niet toe. Dat gegeven sluit aan bij - en strookt met - het bepaalde in art. 723 Rv, dat onder meer bepaalt dat de in art. 477a Rv bedoelde bevoegdheid niet ingaat voordat vier weken zijn verstreken na de betekening aan de derde van de verkregen executoriale titel.
Dit stelsel van bepalingen brengt mee dat moet worden geconcludeerd dat Corendon in de fase waarin het beslag conservatoir is niet de bevoegdheid toekomt de door Dentours afgelegde verklaringen te betwisten. Dat brengt mee dat zij niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat die vordering verder onbesproken moet blijven.
Corendon zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van Dentours worden veroordeeld. Bij begroting van die kosten gaat de rechtbank uit van tarief VI van het liquidatietarief nu het bedrag dat Dentours volgens Corendon moet afdragen hoger is dan de bij het normaliter op verklaringsprocedures toepasselijke tarief II bepaalde grens van € 20.000,-.
De beslissing
De rechtbank
- verklaart Corendon niet-ontvankelijk in haar vorderingen;
- veroordeelt Corendon in de proceskosten, aan de zijde van Dentours tot op heden begroot op € 4.667,- aan verschotten en € 4.000,- aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. van der Helm en in het openbaar uitgesproken op 4 april 2007