RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/926120-06
's-Gravenhage, 30 maart 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 16 maart 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr M. van Strien, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Het slachtoffer [slachtoffer] heeft ter terechtzitting een verklaring afgelegd.
Als benadeelde partij heeft zich [benadeelde partij] voornoemd gevoegd.
De officier van justitie mr W.N. Ferdinandusse heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2, 3 en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, alsmede een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden ter zake van feit 1, 6 maanden ter zake van feit 2 en 6 maanden ter zake van feit 4.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 300,--, subsidiair 6 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [sl[benadeelde partij].
Aan de verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en 2 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair is telastgelegd, overweegt de rechtbank het volgende.
Ter terechtzitting heeft de technische recherche van de politie Haaglanden een videopresentatie gehouden van een reconstructie van de alcoholcontrole, zoals op 3 december 2006 door verbalisant [verbalisant] werd gehouden. Hierbij heeft de technische recherche panoramische beelden gemaakt vanuit een zelfde auto als waarmee verdachte op 3 december 2006 reed.
De locatie is gelijk aan die van 3 december 2006. Er zijn opnames gemaakt op verschillende afstanden vanuit die auto tot de plaats waar verbalisant [verbalisant] op de weg stond, respectievelijk op 200 meter, 150 meter, 100 meter en 50 meter afstand. Voor de reconstructie is gebruik gemaakt van een pop, aangekleed met een geel reflecterend hesje met fluorescerende strepen, zoals politieambtenaar [verbalisant] op 3 december 2006 droeg. Het nachtelijk tijdstip waarop de alcoholcontrole plaatsvond is nagebootst.
Op grond van de ter terechtzitting getoonde panoramische beelden heeft de rechtbank vastgesteld dat verbalisant [verbalisant] tegen de achtergrond van de omgeving onvoldoende zichtbaar is geweest en in ieder geval voor verdachte niet tijdig zichtbaar is geweest.
De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de (aangeklede) pop onder een fel schijnende lichtmast stond, in de nabijheid van verlichte gebouwen, waardoor het reflecterende effect van het gele hesje (met fluorescerende strepen) teniet werd gedaan. Bovendien is gebleken dat bij de controle geen gebruik is gemaakt van een zogenaamde lichtkegel, hetgeen gebruikelijk is bij dergelijke controles. Gezien dit standpunt van de rechtbank, dat niet is komen vast te staan dat verdachte de verbalisant [verbalisant] tijdig heeft gezien om daarop vervolgens datgene te doen dat -hem dan geboden zou zijn, kan zulks niet tot een bewezenverklaring van de onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair telastgelegde feiten leiden, daar voor een bewezenverklaring van elk van deze feiten is vereist dat er aan de zijde van verdachte (voorwaardelijk) opzet in het spel was.
Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank de onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair telastgelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt zij verdachte daarvan vrij.
Ten aanzien van hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2. is telastgelegd, overweegt de rechtbank het volgende.
Aan verdachte is telastgelegd dat hij heeft gepoogd opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan een bestuurder van een personenauto door met hoge snelheid een kruising op te rijden en daarbij geen voorrang te verlenen aan die bestuurder.
De rechtbank neemt in aanmerking dat verdachte inderdaad met hoge snelheid de kruising is genaderd en geen voorrang heeft verleend. Hierbij heeft verdachte de achterzijde, ter hoogte van de achterlichten en de bumper van de kruisende personenauto, geraakt. Evenwel kan uit genoemd handelen van verdachte en de daarop ingetreden schade daarvan niet de gevolgtrekking worden gemaakt dat verdachte daarmee de (hem onbekende) bestuurder van de andere auto opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft willen toebrengen dan wel hij daartoe willens en wetens de aanmerkelijke kans op dit gevolg zou hebben aanvaard. Door de aanrijding heeft de bestuurder van de kruisende personenauto - naar vaststaat - geen letsel opgelopen. Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte het onder 2 van de dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 meest subsidiair, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging
De raadsvrouw van verdachte heeft aangevoerd dat verdachte ook van feit 1 meest subsidiair dient te worden vrijgesproken omdat het enkel met een te hoge snelheid rijden niet reeds leidt tot het veroorzaken van gevaar op de weg zoals bedoeld in artikel 5 Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank deelt dit standpunt niet. Vast staat dat verdachte binnen de bebouwde kom met een snelheid van ongeveer 80 tot 100 km /u het Prins Bernhardviaduct is opgereden, een openbare weg binnen de bebouwde kom, welke weg op een bepaald punt omhoog leidt zodat het zicht niet een grote afstand beslaat. Anders dan de raadsvrouw betoogt kunnen daar wel degelijk voetgangers oversteken. Door met een dergelijke snelheid binnen de bebouwde kom op dit viaduct met beperkt zicht te rijden, ten gevolge waarvan verdachte zijn snelheid niet tijdig zou kunnen aanpassen heeft verdachte dan ook wel degelijk gevaar op de weg veroorzaakt. Dit blijkt ook wel uit de omstandigheid dat verdachte de verbalisant [verbalisant] ternauwernood niet heeft geraakt. De rechtbank acht dit feit dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en bijkomende straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de op te leggen werkstraf, geldboete en de bijkomende straffen het volgende. Verdachte heeft met een auto met zeer aanzienlijke snelheid gereden over het Prins Bernhard viaduct en daarmee gevaar veroorzaakt, met name voor de politieambtenaar [verbalisant] terwijl deze met een alcoholcontrole doende was. Verdachte heeft voorts met een auto met aanzienlijke snelheid gereden over de Finnenburg, een weg binnen de bebouwde kom van de gemeente 's-Gravenhage, en heeft daarbij gevaar op die weg veroorzaakt. Vervolgens is verdachte op de Hofzichtlaan een kruising opgereden zonder voorrang te verlenen en heeft daarbij een verkeersongeval veroorzaakt, waarbij hij schade aan de achterzijde van een op dat moment kruisende personenauto heeft toegebracht. Hierna heeft verdachte de plaats van het ongeval verlaten zonder zijn identiteit bekend te maken. De rechtbank rekent verdachte dit zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag en het vervolgens verlaten van de plaats van het ongeval zwaar aan.
Verdachte is - blijkens zijn documentatie - in het verleden éénmaal met politie en justitie in aanraking gekomen wegens het rijden onder invloed en heeft ter zake een transactie voldaan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het voorlichtingsrapport van Th.H. van Haaren, forensisch maatschappelijk werker te Steenwijk, d.d. 21 januari 2007 betreffende verdachte.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de na te noemen werkstraf en geldboete (en voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen) passend en geboden zijn.
Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], domicilie kiezende Burgermeester Patijnlaan 35, te 2585 BG 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
? 300,--.
Deze vordering is door de verdediging niet inhoudelijk weersproken, en is door de bij het Voegingsformulier overgelegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 meest subsidiair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij derhalve toewijzen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 meest subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 300,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 36f, 62 van het Wetboek van Strafrecht;
- 5, 7, 176, 177, 179 van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder
1 primair, subsidiair, meer subsidiair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 meest subsidiair, 3 en 4 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feit 1 meest subsidiair en feit 4: Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, tweemaal gepleegd;
feit 3: Overtreding van artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wegenverkeerswet 1994;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
voor feit 1 meest subsidiair:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde
arbeid voor de duur van 108 uren;
beveelt, dat voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 54 dagen;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
zal geschieden op 2 uur per dag, zodat nul uren subsidiair nul dagen hechtenis resteren.
in verzekering gesteld op : 3 december 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 5 december 2006,
welke voorlopige hechtenis werd geschorst met ingang van : 26 januari 2007;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
4 maanden;
met bepaling, dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de
algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren
vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt
verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij], domicilie kiezende Burgermeester Patijnlaan 35, te 2585 BG 's-Gravenhage, een bedrag van ? 300,--, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 300,-- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 6 dagen.
een geldboete van ? 300,--;
bepaalt dat de geldboete bij gebreke van betaling en verhaal zal worden vervangen
door hechtenis voor de tijd van 6 dagen;
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde
arbeid voor de duur van 40 uren;
beveelt, dat voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 20 dagen;
een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van
4 maanden;
met bepaling, dat deze bijkomende straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de
algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren
vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs R.A.C. van Rossum, voorzitter,
E.A. Mink en E.J. van As, rechters,
in tegenwoordigheid van mr P.B. Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 maart 2007.