ECLI:NL:RBSGR:2007:BA2119

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 februari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06 / 31721 en AWB 06 / 31720
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.P. Smit
  • E.E. Manhoef
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de hardheidsclausule in het vreemdelingenrecht met betrekking tot gezinshereniging

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 8 februari 2007 uitspraak gedaan in een geschil over de aanvraag van een verblijfsvergunning voor een toen 8-jarig meisje, verzoekster, die bij haar moeder in Nederland wilde verblijven. De moeder heeft de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit, terwijl verzoekster de Egyptische nationaliteit heeft, ontleend aan haar vader, met wie zij geen contact meer heeft. Verzoekster is in Egypte geboren en heeft daar slechts een jaar gewoond, waarna zij in Marokko en later in Nederland heeft verbleven. De rechtbank heeft geoordeeld dat, gezien de bijzondere gezinsomstandigheden, de subjectieve vrees voor ontvoering door de vader en de lange duur van de procedure, de minister van Justitie niet in redelijkheid kon afzien van de toepassing van de hardheidsclausule. Het beroep van verzoekster is gegrond verklaard, het bestreden besluit is vernietigd en de minister is opgedragen binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 28 juli 2004. Het verzoek om een voorlopige voorziening is afgewezen, maar de minister is veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, die in totaal € 966,-- bedragen, inclusief griffierechten. De uitspraak benadrukt de noodzaak om individuele omstandigheden in vreemdelingenzaken zorgvuldig te wegen, vooral in situaties van gezinshereniging.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 06 / 31721 (voorlopige voorziening)
AWB 06 / 31720 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 februari 2007
in de zaak van:
[verzoekster],
geboren op [geboortedatum] 1992, van Egyptische nationaliteit,
verzoekster,
gemachtigde: mr. F. Fonville, advocaat te Haarlem,
tegen:
de minister van Justitie, voorheen de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
verweerder,
gemachtigde: mr. R.A.B. van Steijn, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoekster heeft op 8 februari 2001 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf bij moeder [naam]’, (verder te noemen de hoofdpersoon). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 16 juli 2004 afgewezen. Verzoekster heeft tegen het besluit op 28 juli 2004 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 29 december 2004 ongegrond verklaard. Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van 31 maart 2006 van deze rechtbank en nevenzittingsplaats (Awb 05/3335 en 05/3339) gegrond verklaard. Het bestreden besluit is vernietigd.
1.2 Bij besluit van 16 juni 2006 is het bezwaar wederom ongegrond verklaard. Verzoekster heeft tegen dit besluit op 29 juni 2006 beroep ingesteld.
1.3 Verzoekster heeft op 29 juni 2006 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Zij verzoekt verweerder te verbieden haar uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.4 Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.5 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 23 januari 2007. Verzoekster en de hoofdpersoon zijn in persoon verschenen, bijgestaan door verzoeksters gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 Verweerder heeft de aanvraag – voor zover relevant – afgewezen omdat verzoekster niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Er bestaat geen aanleiding om verzoekster op grond van de zogeheten hardheidsclausule vrij te stellen van het mvv-vereiste. Verzoekster zal de mvv-aanvraag in Egypte dienen aan te vragen.
2.5 Verzoekster heeft hiertegen het volgende aangevoerd. Zij verblijft sedert haar zevende levensjaar in Nederland en behoort tot het gezin van de hoofdpersoon. Van de hoofdpersoon kan niet verwacht worden dat zij haar twee andere kinderen meeneemt naar Marokko dan wel dat zij deze kinderen hier te lande achterlaat. Het vasthouden aan het mvv-vereiste leidt derhalve tot een onbillijkheid van overwegende aard.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.6 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
2.7 Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) wordt de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv. Ingevolge het vierde lid van dit artikel kan verweerder het eerste lid van artikel 3.71 Vb buiten toepassing laten, voor zover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard (de zogeheten hardheidsclausule).
2.8 Een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule dient, blijkens hetgeen is neergelegd in B1/4.1.1 (vóór 1 januari 2007: B1/1.2.2) Vreemdelingencirculaire 2000 onderbouwd te worden met bijzondere en individuele omstandigheden.
2.9 Beoordeeld dient te worden of verweerder in redelijkheid heeft kunnen concluderen dat toepassing van het mvv-vereiste in casu niet leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.10 De voorzieningenrechter betrekt bij die beoordeling de volgende feiten. De moeder van verzoekster heeft de Nederlandse en tevens de Marokkaanse nationaliteit. Haar vader heeft de Egyptische nationaliteit. Verzoekster is in Egypte geboren. In 1994 is haar moeder naar Nederland gegaan. Verzoekster was toen één jaar en verbleef daarna bij haar grootouders van moederszijde in Marokko. De ouders van verzoekster zijn in 1996 gescheiden. Er is geen contact meer tussen verzoekster en de hoofdpersoon enerzijds en de vader van verzoekster anderzijds. Er is ook geen contact meer met de broer van verzoekster. De moeder van verzoekster is in Nederland ten tweede male gehuwd geweest en heeft hier te lande twee dochters gekregen. Verzoekster is Nederland op 28 juni 2000 ingereisd zonder in het bezit te zijn van een geldige mvv.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
2.11 Verzoekster verblijft reeds lange tijd in Nederland. Aangezien zij één jaar was toen zij Egypte verliet kan geconcludeerd worden dat zij geen banden heeft met Egypte. Ook heeft zij geen banden met in Egypte verblijvende personen. Met haar vader is, zoals gesteld en door verweerder niet bestreden, geen contact. De voorzieningenrechter acht objectief gezien de vrees van verzoekster en de hoofdpersoon dat verzoeksters vader zal trachten haar mee te nemen als zij in Egypte verblijft, niet erg aannemelijk maar subjectief zeer wel begrijpelijk. De hoofdpersoon heeft immers verklaard dat zij het vermoeden heeft dat haar zoon, de broer van verzoekster, door de vader van verzoekster is meegenomen naar Egypte. In het kader van de hardheidsclausule is voorts van belang dat de hoofdpersoon twee kinderen heeft die in Nederland zijn geboren en de Nederlandse nationaliteit hebben. De vader van deze kinderen verblijft in Nederland. Het meereizen van de hoofdpersoon met verzoekster naar Egypte is gelet hierop problematisch. Tot slot is van belang dat de onderhavige procedure reeds lang voortduurt. Deze omstandigheden in aanmerking nemende en in onderlinge samenhang bezien, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om verzoekster op grond van de hardheidsclausule vrij te stellen van het middelenvereiste.
2.12 De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren. Het besluit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12 Awb.
2.13 De voorzieningenrechter zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.14 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.15 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoekster heeft gemaakt en de rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,-- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,-- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1).
2.16 Met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb zal de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht moet vergoeden.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen 6 weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van 28 juli 2004 met inachtneming van deze uitspraak;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de kosten in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening ad € 644,-- en in verband met het beroep ad € 322,-- en draagt de Staat der Nederlanden op deze kosten aan verzoekster te voldoen;
3.6 draagt de Staat der Nederlanden op het betaalde griffierecht ad tweemaal € 141,-- aan verzoekster te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P. Smit, voorzieningenrechter, en op 8 februari 2007 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. E.E. Manhoef, griffier.
Afschrift verzonden op:
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.