ECLI:NL:RBSGR:2007:BA2533

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-757850-06
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Bergman
  • Steenhuis
  • Honeé
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld, afpersing en verkrachting met gebruik van GHB

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 april 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich samen met mededaders schuldig heeft gemaakt aan meerdere ernstige misdrijven, waaronder diefstal met geweld, afpersing en verkrachting. De feiten vonden plaats in de periode van april tot en met oktober 2006. De verdachte en zijn mededaders hebben een slachtoffer, dat naakt en geboeid op bed lag, onder bedreiging van geweld beroofd van zijn bankpas en een geldbedrag van ongeveer €150,-. Kort daarna heeft de verdachte het slachtoffer onder bedreiging gedwongen om €1.000,- af te geven. De rechtbank heeft vastgesteld dat dergelijke delicten als buitengewoon bedreigend en beangstigend worden ervaren, met langdurige psychische gevolgen voor de slachtoffers tot gevolg.

Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Hij heeft het slachtoffer onder valse voorwendselen naar zijn woning gelokt, waar hij het slachtoffer dwong een drankje te drinken dat was vermengd met de drug GHB. Nadat het slachtoffer was verdoofd, heeft de verdachte door middel van geweld seksuele handelingen afgedwongen. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte op brute wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer, wat leidt tot gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest. Tevens zijn er schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen, die voortvloeien uit de gepleegde feiten. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van bedragen aan de slachtoffers. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/757850-06 en 09/758176-06
's-Gravenhage, 6 april 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Haaglanden" te Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 5 februari 2007 en 23 maart 2007.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. Willemse heeft gevorderd dat de verdachte terzake van het onder 1 eerste en tweede alternatief, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij CE] hoofdelijk zal worden toegewezen tot een bedrag van ? 5.059,59, alsmede oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van ? 5.059,59, subsidiair 55 dagen hechtenis, en voor het overige gevorderde niet-ontvankelijk zal worden verklaard, alsmede dat de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij HN] zal worden toegewezen tot een bedrag van ? 2.100,-.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is tenlastegelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 tweede alternatief is tenlastegelegd.
Ten aanzien van dit feit overweegt de rechtbank in het bijzonder dat blijkens het dossier en het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte - nadat de onder 1 eerste alternatief tenlastegelegde diefstal met geweld is gepleegd - met een van zijn mededaders naar Den Haag is gegaan terwijl de tweede mededader bij het slachtoffer te Voorschoten is gebleven. Aangezien het onder 1 tweede alternatief tenlastegelegde feit ziet op een diefstal die gepleegd zou zijn te Voorschoten en het betreffende feitencomplex zich te Den Haag heeft afgespeeld, dient de verdachte reeds vanwege deze reden van dit feit te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan is de rechtbank tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat de verdachte het onder 1 eerste alternatief, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverwegingen.
Met betrekking tot het onder 2 tenlastegelegde feit heeft de raadsman van de verdachte ter terechtzitting het verweer gevoerd dat niet bewezen kan worden dat de verdachte zich aan afpersing schuldig heeft gemaakt nu het vermeende slachtoffer de in de tenlastelegging genoemde goederen uit vrije wil heeft afgegeven. Er is daarom geen sprake van een door geweld of bedreiging met geweld gedwongen afgifte, aldus de verdediging.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Blijkens de bewijsmiddelen heeft de verdachte in de periode van 20 april 2006 tot en met 20 mei 2006 het slachtoffer bedreigd door tegen hem te zeggen: "Je bent nog steeds gek op die Jennifer. Aangezien Jennifer het geld niet kan betalen moet jij maar EUR 1000,- betalen. Mocht je dat niet doen dan zal ik de moeder van Jennifer aanpakken en dan zal ik Jennifer nog even aanpakken". Mede gelet op de kort daarvoor, op 20 april 2006, gepleegde diefstal met geweld, waarbij verdachte een prominente rol heeft gespeeld, was deze opmerking van een dusdanige dreigende aard dat het slachtoffer daardoor gedwongen was tot afgifte van een geldbedrag. Hoewel de rechtbank de medeverdachten [medeverdachten] als medeplegers van de op 20 april 2006 gepleegde diefstal met geweld heeft aangemerkt en dit gepleegde feit van invloed is geweest op het dreigende karakter van de door verdachte gemaakte opmerking, hebben genoemde medeverdachten blijkens het onderzoek ter terechtzitting overigens geen rol gespeeld bij bovengenoemde afpersing. Gelet op bovenstaande omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - is er dan ook geen sprake van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en diens medeverdachten, dat verdachte dit feit tezamen en in vereniging met anderen heeft gepleegd. Aldus heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan afpersing door het slachtoffer door bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van een geldbedrag.
Daarnaast overweegt de rechtbank met betrekking tot de afgifte van de auto, LCD televisie en de Hifi dvd set dat onvoldoende gebleken is dat het slachtoffer tot afgifte van deze goederen is gedwongen. Met betrekking tot de overige in de tenlastelegging genoemde uitvoeringshandelingen is de rechtbank op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet gebleken dat deze zijn toegepast teneinde het slachtoffer te dwingen de in de tenlastelegging genoemde goederen af te geven.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit heeft de raadsman van de verdachte onder meer aangevoerd dat het slachtoffer op de betreffende avond mogelijk zelf een stof met drogerende werking heeft ingenomen.
De rechtbank overweegt hieromtrent het navolgende.
Blijkens de bewijsmiddelen - waaronder de aangifte van het slachtoffer - heeft verdachte het slachtoffer op de avond van 3 oktober 2006 van huis opgehaald voor een gesprek in een restaurant. Dit gesprek vond plaats op initiatief van verdachte met de bedoeling dat hij zou bemiddelen in een conflict tussen het slachtoffer en haar ex-vriend, zijnde de broer van verdachte. Later die avond is zij met de verdachte naar diens woning in Den Haag meegegaan. In die woning heeft de verdachte het slachtoffer gedwongen een glas vruchtensap te drinken waarvan het slachtoffer heeft verklaard dat het zuur, bitter en heel erg vies smaakte. Hierna heeft de verdachte het slachtoffer op gewelddadige wijze verkracht. Onderweg naar huis voelde het slachtoffer zich draaierig worden, moest zij overgeven en transpireerde zij erg. Thuisgekomen is zij vervolgens flauw gevallen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat het slachtoffer - nadat zij weer tot haar bewustzijn was gekomen - starend uit haar ogen keek en grote pupillen had. Naar eigen zeggen voelde zij zich op dat moment heel raar in haar hoofd. Gelet op de lichamelijke toestand waarin het ter plaatse gearriveerde ambulancepersoneel het slachtoffer heeft aangetroffen, ontstond bij hen het vermoeden dat het slachtoffer gedrogeerd was. Het slachtoffer is vervolgens voor onderzoek meegenomen naar het Leyenburg ziekenhuis te Den Haag, waar een urinemonster van het slachtoffer voor nader onderzoek is afgenomen. In de urine van het slachtoffer is onder meer een hoeveelheid van ongeveer 385 mg/l van de stof GHB (gamma-hydroxy-boterzuur) aangetroffen. Blijkens het deskundigenrapport van het NFI werkt deze stof na inname snel versuffend. Daarnaast wordt GHB snel uit het lichaam verwijderd. Het is tot ongeveer 12 uur na inname aantoonbaar in de urine aanwezig. GHB is een lichaamseigen stof die in lage concentraties in de urine kan worden aangetoond. De natuurlijke concentratie GHB in urine varieert tot ongeveer 7 mg/l. Concentraties boven 10 mg/l wijzen op inname of toediening van GHB.
Gelet op bovenstaande omstandigheden, in het bijzonder de intentie van de ontmoeting tussen het slachtoffer en de verdachte op de betreffende avond alsmede de grote hoeveelheid GHB die in de urine van het slachtoffer is aangetroffen - in onderling verband en samenhang bezien - acht de rechtbank het verweer van verdachte inhoudende dat het slachtoffer mogelijk zelf GHB heeft ingenomen niet aannemelijk. De weergegeven omstandigheden laten naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie dan dat de verdachte zelf de stof GHB (gamma-hydroxy-boterzuur) in het drankje heeft gedaan dat het slachtoffer moest opdrinken.
De rechtbank wijst voorts op de omstandigheid dat de glazen waaruit het slachtoffer en de verdachte in diens woning vruchtensap hebben gedronken, door de politie niet zijn aangetroffen. Dit laat zich mogelijk verklaren nu uit de bewijsmiddelen blijkt dat de avond van de verkrachting een derde in de woning van verdachte is geweest. De bewijsmiddelen laten de mogelijkheid open dat de betreffende woning door die derde is opgeruimd waarbij het glas waaruit het slachtoffer heeft gedronken is weggehaald.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan diefstal met geweld. Een van verdachtes mededaders, die als prostituee werkzaam was, heeft met het latere slachtoffer een afspraak gemaakt, waarna zij met hem naar een woning te Voorschoten is gegaan. Nadat het slachtoffer naakt en geboeid op bed lag, zijn verdachte en diens andere mededader met bivakmutsen over het hoofd getrokken de woning binnengekomen en hebben zij gezamenlijk, onder bedreiging van het slachtoffer diens bankpas en een geldbedrag van ongeveer ? 150,- gestolen. Bovendien heeft de verdachte zich korte tijd na voornoemde diefstal met geweld schuldig gemaakt aan afpersing van hetzelfde slachtoffer. Door te dreigen met geweld heeft de verdachte het slachtoffer gedwongen een geldbedrag van ? 1.000,- af te geven. Dergelijke delicten worden door wie het overkomt als buitengewoon bedreigend en beangstigend ervaren. Te verwachten valt dat het slachtoffer nog geruime tijd de psychische gevolgen van hetgeen hem is overkomen zal ondervinden. Verdachte heeft met deze gevolgen in het geheel geen rekening gehouden. Daarnaast brengen dergelijke geweldsmisdrijven bij de burgers in het algemeen angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg.
Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan verkrachting. Hij heeft met het latere slachtoffer een afspraak gemaakt onder het (valse) voorwendsel dat hij zou bemiddelen tussen haar en haar ex-vriend. Het slachtoffer is vervolgens met de verdachte mee naar zijn woning gegaan alwaar zij werd gedwongen een drankje - waarin verdachte de drug GHB had vermengd - te drinken. Nadat het slachtoffer aldus was beneveld, heeft de verdachte het slachtoffer door middel van geweld gedwongen seksuele handelingen te ondergaan waarbij de verdachte het lichaam van het slachtoffer seksueel is binnengedrongen. Hij heeft daarmee op brute wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Het valt te verwachten dat ook dit slachtoffer nog geruime tijd zal lijden onder de psychische gevolgen van hetgeen verdachte haar heeft aangedaan. Een feit als het onderhavige is dermate schokkend, dat kennisneming daarvan bij iedere burger angstgevoelens en gevoelens van onveiligheid teweeg zal kunnen brengen.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 26 oktober 2006, eerder is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat bovendien in overweging genomen dat bij vonnis van deze rechtbank van 8 februari 2005 de tenuitvoerlegging is gelast van een bij vonnis van 7 februari 2003 opgelegde voorwaardelijk gevangenisstraf omdat de verdachte binnen de proeftijd een nieuw strafbaar feit heeft begaan. Deze voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf noch de tenuitvoerlegging daarvan heeft de verdachte ervan weerhouden de onderhavige feiten te plegen. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding thans een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals na te melden, een passende reactie vormt.
Vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij CE], wonende aan de Pieter Langendijkstraat 542 te 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ? 74.935,45.
Deze vordering die door de verdediging deels is weersproken, is door de bij het voegingsformulier gevoegde bescheiden deels gestaafd, terwijl die vordering, die gedeeltelijk eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in de onder 1 eerste alternatief en 2 aan de verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feiten. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in de vordering en zal deze vordering daarom deels toewijzen.
Onder punt 2 op het voegingsformulier heeft de benadeelde partij de schade gevorderd in verband met de afgifte van geldbedragen van in totaal ? 7.900,-. Blijkens de bewezenverklaring heeft de verdachte zich tezamen met anderen schuldig gemaakt aan diefstal met geweld van een geldbedrag van ? 150,-. Bovendien heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan afpersing van een geldbedrag van ? 1.000,-. Daarom zal de rechtbank dit onderdeel van de vordering tot schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van ? 1.150,-. Ten aanzien van het meer of anders gevorderde zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien aan de verdachte wegens het onder 1 tweede alternatief tenlastegelegde feiten geen straf of maatregel wordt opgelegd en de vordering voor het overige niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
[benadeelde partij HN], wonende aan de Erasmusweg 2085 te 's-Gravenhage, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot ? 4.150,-.
Deze vordering die door de verdediging is weersproken, is door de bij het voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die gedeeltelijk eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het onder 3 aan de verdachte tenlastegelegde en bewezenverklaarde feit. De rechtbank zal derhalve bepalen dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in de vordering en zal deze vordering deels toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van het meer of anders gevorderde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering in zoverre niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregelen.
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die terzake van de onder 1 eerste alternatief en 2 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 1.150,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij CE].
Nu de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die terzake van het onder 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot ? 2.100,- ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij HN].
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf en/of maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 24c, 36f, 47, 57, 63, 242, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tweede alternatief tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het onder 1 eerste alternatief, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feit 1 eerste alternatief:
medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken;
feit 2:
afpersing;
feit 3:
verkrachting;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van VIER JAREN;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op : 25 oktober 2006,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 27 oktober 2006,
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen toe en veroordeelt de verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan:
- [benadeelde partij CE], wonende te 's-Gravenhage, een bedrag van ? 1.150,-,
- [benadeelde partij HN], wonende te 's-Gravenhage, een bedrag van ? 2.100,-,
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partijen gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij [benadeelde partij CE], dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de aan de mededader(s) opgelegde verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij CE] en [benadeelde partij HN] voor het overige niet-ontvankelijk in de vorderingen tot schadevergoeding, en bepaalt dat deze de vorderingen in zoverre bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot:
? 1.150,- ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij CE], en een bedrag groot:
? 2.100,- ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij HN];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling, noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 23 dagen respectievelijk 40 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichtingen aan de staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Bergman, voorzitter,
Steenhuis en Honeé, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kleijne, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 april 2007.