RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
meervoudige kamer
(verkort vonnis)
parketnummer 09/925768-06
parketnummer 10/803153-05 vtvv
's-Gravenhage, 11 april 2007
De rechtbank 's-Gravenhage, recht doende in strafzaken, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [gemeente A] op [datum] 1973,
wonende te [adres],
thans gedetineerd in het Huis van Bewaring [...].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 28 maart 2007.
De verdachte is ter terechtzitting gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Van Harmelen.
De officier van justitie, mr. Kuipers, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, met ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 10 jaren.
Ten aanzien van de in beslag genomen voorwerpen heeft de officier van justitie gevorderd: verbeurdverklaring van de personenauto, Opel Corsa, teruggave van de personenauto, Peugeot, aan [nabestaande 2], en teruggave van een telefoontoestel aan verdachte.
Inzake de vordering na voorwaardelijke veroordeling heeft de officier van justitie gepersisteerd bij de tenuitvoerlegging van een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motor- rijtuigen voor de duur van 5 maanden.
De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt- de inhoud van de tenlastelegging, zoals vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverwegingen.
a. De toedracht.
De rechtbank gaat, gelet op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, uit van de volgende toedracht.
Verdachte is op 24 augustus 2006 met zijn vriendin naar bar/dancing '[naam bar/dancing]' in [gemeente B] gereden. Hij reed in zijn auto, een Opel Corsa met het kenteken [nummer]. Tussen het tijdstip van aankomst aldaar (20.00 uur) en het tijdstip van vertrek aan het eind van de avond heeft verdachte een hoeveelheid alcoholische dranken - naar eigen zeggen één biertje, een zoet drankje met daarin ook alcohol en zes glazen wodka/jus d'orange - tot zich genomen. Vanaf het moment dat verdachte - met zijn vriendin - uit '[naam bar/dancing]' is vertrokken kan hij zich niets meer herinneren. Verdachte is uit [gemeente B] vertrokken met de bedoeling zijn vriendin naar haar woning in [gemeente C] te brengen.
Uit getuigenverklaringen leidt de rechtbank het volgende af. In Voorhout is verdachte gestopt bij een horecagelegenheid en zijn verdachte en zijn vriendin die horecagelegenheid binnengegaan. Verdachtes vriendin bestelde twee bier. Eén van de aanwezige eigenaren heeft verdachte het glas bier weer afgenomen en heeft tegen hem gezegd dat hij niet moest gaan rijden. Wanneer hij dat wel zou doen dan zou de politie gebeld worden. Ook andere aanwezigen zeiden tegen verdachte dat hij niet moest gaan rijden. Verdachte antwoordde met de woorden: 'Ik ga rijden en je leest het morgen wel in de krant'. Verdachte en zijn vriendin zijn daarna toch in de auto gestapt en verdachte is weggereden. Daarop is vanuit de horecagelegenheid te Voorhout de politie gewaarschuwd en zijn de gegevens van de auto doorgegeven.
Naar aanleiding van de melding bij de politie zijn de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 25 augustus 2006 omstreeks 00.20 uur naar de N44 te Wassenaar gegaan. Na enige tijd passeerde daar verdachte in zijn auto. De verbalisanten zetten de achtervolging in en kwamen voor verdachte te rijden. Op dat moment gaven verbalisanten een stopteken middels het transparant. Hoewel verdachte in eerste instantie snelheid verminderde kregen verbalisanten de idee dat verdachte zich wilde onttrekken aan controle. Daarop bewogen zij het surveillancevoertuig naar links en naar rechts teneinde verdachte te dwingen hen te volgen. Op het moment dat verbalisanten de afslag Den Haag/Leiden opreden in de veronderstelling dat verdachte hen zou volgen, zagen zij dat verdachte niet volgde maar naar links uitweek en rechtdoor reed in de richting van Den Haag.
Vervolgens is verdachte met hoge snelheid richting Den Haag gereden. Daarbij is verdachte met hoge snelheid rijdend op de Benoordenhoutseweg te Den Haag het kruispunt met de Van Alkemadelaan c.q. het Willem Witsenplein opgereden. Verdachte heeft daarbij met nagenoeg onverminderd hoge snelheid het voor zijn rijrichting bedoelde rood uitstralende verkeerslicht genegeerd. Daarop is verdachte op het kruispunt in botsing gekomen met een Peugeot - die komende vanuit de richting van de Utrechtse Baan linksaf de Van Alkemadelaan wilde oprijden - en is de Peugeot ten gevolge daarvan weggeslingerd en enkele tientallen meters verderop tegen het gebouw Nirvana tot stilstand gekomen. Ten gevolge hiervan zijn twee inzittenden van de Peugeot ter plaatse aan hun verwondingen overleden en hebben twee andere inzittenden zwaar lichamelijk letsel bekomen. Voorts zijn verdachte en zijn vriendin bij de aanrijding gewond geraakt.
b. Verwerping van een verweer.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat onder de gegeven omstandigheden geen sprake is geweest van het (voorwaardelijk) opzet op de dood van medeweggebruikers. Verdachte heeft immers geremd en heeft daarmee een botsing willen voorkomen. Daaruit volgt dat hij niet willens en wetens de aanmerkelijke kans op het overlijden van anderen en/of zichzelf heeft aanvaard. Daarmee is volgens de verdediging geen sprake van (poging) doodslag maar van overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte heeft bij de politie en ook ter terechtzitting verklaard dat hij zich niets van het door hem veroorzaakte ongeval kan herinneren. Tengevolge daarvan ontbreken subjectieve verklaringen van verdachte omtrent de oorzaak van het ongeval, anders dan zijn verklaring omtrent de hoeveelheid genuttigde alcoholische dranken. Om die reden dient de rechtbank te onderzoeken of het voor doodslag vereiste opzet, minimaal in de vorm van voorwaardelijk opzet, kan worden aangenomen op grond van de bijzondere (objectieve) omstandigheden van het geval. De rechtbank gaat daarbij uit van hetgeen hierboven onder 'De toedracht' is opgenomen.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Er is geen grond de inhoud van het begrip 'aanmerkelijke kans' afhankelijk te stellen van de aard van het gevolg. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijk is te achten.
In dit geval heeft verdachte voorafgaand aan de aanrijding een (grote) hoeveelheid alcoholische drank genuttigd. Vaststaat dat het alcoholgehalte van zijn bloed ten tijde van het ongeval ongeveer 2,1‰ heeft bedragen. Vaststaat ook dat verdachte bij het oprijden van het genoemde kruispunt een rood verkeerslicht heeft genegeerd en dat hij heeft gereden met een snelheid van ongeveer 140 km/uur, terwijl ter plaatse een maximum gold van 50 km/uur. Onder deze omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een naar algemene ervaringsregelen aanmerkelijke kans dat bij een aanrijding dodelijke slachtoffers kunnen vallen.
Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Uit de enkele omstandigheid dat die wetenschap bij de verdachte aanwezig is dan wel bij hem moet worden verondersteld, kan niet zonder meer volgen dat hij de aanmerkelijke kans op het gevolg ook bewust heeft aanvaard, omdat in geval van die wetenschap ook sprake kan zijn van bewuste schuld. Van degene die weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg, maar die naar het oordeel van de rechter ervan is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, kan wel worden gezegd dat hij met (grove) onachtzaamheid heeft gehandeld maar niet dat zijn opzet in voorwaardelijke vorm op dat gevolg gericht is geweest.
Naast hetgeen in het algemeen bekend mag worden verondersteld bij verkeersdeelnemers omtrent het rijden na het gebruik van alcohol of het rijden met een veel te hoge snelheid is in casu van belang de omstandigheid dat verdachte van beroep autoberger is. In deze functie is verdachte - zoals hij bij de politie en ter terechtzitting heeft verklaard - bekend en vaak geconfronteerd met de gevolgen van ernstige verkeersongevallen. Voorts staat vast dat verdachte in Voorhout is gewaarschuwd niet te gaan rijden. Daarop heeft hij geantwoord: 'Ik ga rijden en je leest het morgen wel in de krant.' Naar het oordeel van de rechtbank staat daarmee vast dat verdachte niet alleen zich bewust is geweest van de mogelijke gevolgen, te weten de aanmerkelijke kans op een verkeersongeval met dodelijke afloop, maar dat hij deze gevolgen willens en wetens heeft aanvaard.
De verdediging heeft erop gewezen dat verdachte heeft geremd, hetgeen niet alleen blijkt uit getuigenverklaringen - getuige [A] ziet de remlichten opflitsen vlak voor de klap - maar ook uit de aangetroffen remsporen. De rechtbank overweegt dat de beantwoording van de vraag of in dit concrete geval moet worden aangenomen dat sprake is van bewuste schuld dan wel van voorwaardelijk opzet, nu de verklaringen van de verdachte omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan ontbreken, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Gelet op de snelheid van de auto van de verdachte vóórdat hij remde (te weten ongeveer 140 km/uur, ofwel een snelheid van bijna 40 meter per seconde) en de plaats van de remsporen (vrijwel op de plaats van de aanrijding) heeft verdachte het remmen op een zodanig laat moment ingezet dat op dat moment een aanrijding onafwendbaar was. Dat geldt ook ten aanzien van de mogelijke gevolgen van die aanrijding, ook die waren op dat moment onafwendbaar. Het feit dat verdachte in een fractie van een seconde tot dat besef is gekomen en daarom heeft geremd kan weliswaar niet worden uitgesloten, maar kan niet afdoen aan de
eerdere bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans op een verkeersongeval met dodelijke afloop.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat sprake is geweest van het voorwaardelijk opzet op de dood van andere verkeersdeelnemers. Voorts komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte, handelend zoals hij gehandeld heeft, daarbij ook de aanmerkelijke kans op de koop toe heeft genomen dat hijzelf en/of zijn mede-inzittende bij een verkeersongeval het leven zouden laten. Het verweer wordt derhalve verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is strafbaar; ten aanzien van hem zijn geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto roekeloos gereden door met een snelheid van ongeveer 140 kilometer per uur te rijden over een weg binnen de bebouwde kom waar slechts 50 kilometer per uur was toegestaan te rijden. Daarbij heeft hij met nagenoeg onverminderde snelheid het rode verkeerslicht genegeerd en is hij een kruispunt opgereden waarbij hij een enorme aanrijding heeft veroorzaakt. Als gevolg van het ongeval zijn twee inzittenden van de aangereden auto ter plaatse overleden en zijn twee andere inzittenden zwaar gewond geraakt.
Het leed dat veroorzaakt is door het ongeval is groot en onherstelbaar. De slachtoffers waren twee echtparen die na een avondje uit op weg naar huis waren. Van beide echtparen is een echtgeno(o)t(e) overleden. De gevolgen van het ongeval voor de echtgenote respectievelijk echtgenoot die het ongeval, zij het met zwaar lichamelijk en geestelijk letsel, hebben overleefd, zijn voor hen en de overige nabestaanden aanzienlijk en zullen tot in lengte van jaren hun sporen nalaten. Deze gevolgen voor de nabestaanden zijn gebleken uit schriftelijke slachtofferverklaringen van de heer [nabestaande 1], echtgenoot van het overleden slachtoffer [slachtoffer 1], van [nabestaande 2] en van [nabestaande 3], respectievelijk echtgenote en broer van het overleden slachtoffer [slachtoffer 2] en van de ter terechtzitting uitgesproken slachtofferverklaring van mevrouw [nabestaande 4], zus van [slachtoffer 2].
De rechtbank houdt verder rekening met het feit dat verdachte blijkens het Uittreksel Justitiële Documentatie van 28 augustus 2006 vijf keer eerder in verband met het rijden onder invloed met justitie in aanraking is geweest. Hij is daarvoor in 1999 veroordeeld door de politierechter tot een deels voorwaardelijke rijontzegging. In juli 2006 - slechts enkele weken voor het ongeval - is verdachte door de politierechter voor het rijden onder invloed veroordeeld tot een geldboete van € 390 en een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van vijf maanden met een proeftijd van twee jaar, welke proeftijd liep ten tijde van het ongeval. Kennelijk heeft ook deze laatste veroordeling verdachte er opnieuw niet van weerhouden onder invloed van alcohol een auto te besturen. Ook de ervaring van verdachte uit hoofde van zijn beroep als autoberger heeft hem daar kennelijk niet van kunnen weerhouden.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland van 4 december 2006. De reclassering heeft geadviseerd een psychologisch onderzoek naar de persoon van verdachte uit te voeren. Dat onderzoek heeft plaatsgevonden en heeft geresulteerd in een rapport van de psycholoog drs. E.J.A. Reytenbagh van 21 maart 2007. Uit deze rapportage komt verdachte naar voren als iemand die wel kan begrijpen dat hij steeds de fout in gaat, maar dat niet voelt. Hij ervaart, achteraf, spijt, schuld en schaamtegevoel alsmede medeleven met de slachtoffers en overlevenden, maar maakt daarin niet een echt doorleefde indruk. Het zelfinzicht in gedrag en motieven is heel beperkt. Juist doordat verdachte het gevoel mist voor wat betreft het inschatten van (gevaarlijke) situaties, gaat hij vaker over grenzen heen, waar anderen stoppen. Er is sprake van gebrekkige gewetensfuncties. Het roekeloze en onverschillige gedrag waarmee hij de veiligheid van zichzelf en anderen in gevaar brengt zijn kenmerken, die horen bij de anti-sociale persoonlijkheidsstoornis. Verdachte verkeerde ten tijde van het gebeurde onder invloed van alcohol. Verdachte heeft zichzelf in die situatie gebracht. De ten laste gelegde feiten kunnen, indien bewezen, de verdachte volledig worden toegerekend. Rapporteur adviseert, teneinde recidive op langere termijn te voorkomen, verdachte een psychotherapeutische behandeling te laten ondergaan, teneinde zijn zelfinzicht te vergroten en gedragsverandering te bewerkstelligen. De rechtbank deelt de conclusies van de psycholoog en maakt die tot de hare, met uitzondering van het strafadvies waar het de oplegging van een bijzondere voorwaarde betreft.
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze hebben kunnen plaatsvinden, niet volstaan kan worden met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf zoals de verdediging heeft bepleit. De rechtbank acht een langdurige gevangenisstraf op zijn plaats, alsmede een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de maximaal mogelijke termijn en vindt dan ook geen aanleiding af te wijken van hetgeen de officier van justitie ter zake heeft gevorderd.
De in beslag genomen voorwerpen.
De aan verdachte toebehorende personenauto, Opel Corsa, acht de rechtbank vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien verdachte met deze auto de strafbare feiten heeft gepleegd.
Ten aanzien van de personenauto van het merk Peugeot zal de rechtbank de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten, opdat in overleg met de officier van justitie vernietiging kan plaatsvinden. Ten aanzien van het telefoontoestel Nokia zal de teruggave aan verdachte worden gelast.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
Verdachte is bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 6 juli 2006 veroordeeld wegens overtreding van artikel 8, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Dit vonnis behelst onder meer een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 5 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten binnen deze proeftijd gepleegd. De rechtbank acht daarom termen aanwezig om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf te gelasten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14g, 33, 33a, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 179a van de Wegenverkeerswet 1994.
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij dagvaarding onder
1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1 primair: doodslag, meermalen gepleegd;
2 primair: poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte voor deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren;
bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering
en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem onvoorwaardelijk
opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
(in verzekering gesteld op 25 augustus 2006 en in voorlopige hechtenis gesteld op 28 augustus 2006)
ontzegt verdachte de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 10 jaren;
beslist ten aanzien van de -blijkens de aan dit vonnis gehechte en als C gemerkte beslaglijst- in beslag genomen voorwerpen als volgt:
- verklaart verbeurd een personenauto, Opel Corsa, kenteken [nummer];
- gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van een personenauto, Peugeot, kenteken [nummer];
- gelast de teruggave aan verdachte van een telefoontoestel, Nokia;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf die verdachte bij vonnis van de politierechter te Rotterdam van 6 juli 2006 (onder parketnummer 10/803153-05) voorwaardelijk is opgelegd, te weten: ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 5 maanden;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Du Pon, voorzitter,
mrs Van As en Steenhuis, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hoekstra, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2007.